666(4)

Het vorige deel vind je hierzo.

‘Ik droom als ik wakker ben. Ik leef als ik slaap. Gelukkig slaap ik nooit.’ - Sekhmet

Twee rode karbonades liggen uiteengevallen in het opgedroogde vet. Stank hangt door de hele keuken. Er is nu geen tijd meer om de pan schoon te maken want nu moet ze weg. Het is prettig een goede reden te hebben om vervelende dingen uit te stellen.
Als ze de deur uitgaat slaat de kou in haar gezicht. De sjaal die ze omsloeg helpt nauwelijks tegen de harde rukwinden. Af en toe dwingt de wind haar een stap achteruit te doen. Het weer put haar uit. Ze heeft ook nog niet gegeten. Haar ontbijt zal ze op het station halen. Een broodje uit de kiosk, een sinaasappel uit de kantine. Het zakje van het broodje zal ze bewaren om de schil van de sinaasappel in te stoppen. Romi kan niet wachten tot ze op het station is, de honger vult haar maag.

De oude duivel kijkt naar zijn jonge collega die een vadsige man op een rijdend bed de ruimte induwt. Als ze hem aankijkt roept hij verwijtend dat ze laat is. Hij houdt zijn rug recht, hij is hier degene die de lakens uitdeelt. Als hij ten onder gaat zal hij stijlvol verdwijnen, niemand zal hem lafheid kunnen verwijten. Macht behouden is moeilijker dan macht verwerven. Als hij dat vaak genoeg denkt, gaat hij het vast geloven. Zolang hij het gelooft, heeft hij niet verloren.

Romi loopt de kantine in. Vriesvocht uit haar haren drupt langzaam op haar schouders. Marcel komt op haar af. ‘Ah, Romi, ik had al een beetje verwacht dat je gewoon zou komen. Harry vertelde dat je zo’n type was.’
‘Wat voor type?’ vraagt ze en tegelijk beseft ze dat ze het helemaal niet hoeft te weten. Harry kent haar alleen voor zover ze wil dat hij haar kent, hij kan niet weten wat voor ze type ze is.
Marcel antwoordt niet op haar vraag. Hij negeert de vraag, vertelt wat hij wil vertellen. Zo voert Marcel al zijn gesprekken, of in ieder geval alle gesprekken met haar. ‘Kijk, ik heb het even in de groep gegooid hiero, en kijk, het is heel goed dat je zo werklustig bent, maar het is echt beter als je vandaag niet gelijk weer de trein bestuurt. We hebben bedacht dat je wel mee mag rijden, gewoon als passagier, om weer even te wennen aan het rijden. Dat het ook gewoon goed kan gaan.’
Natuurlijk kan het gewoon goed gaan. Als er geen mensen op het spoor blijven staan kan er niks mis gaan. Je wordt ook niet blind van het lopen op een blindenstreep.

De vadsige man ligt nog in bed, de vadsige man moet staan, dat is het gebruik, de traditie. Iedereen moet staan voor het tribunaal. Zoiets hoeft hij niet te zeggen, zoiets hoort van tevoren duidelijk te zijn. Sekhmet had de man het moeten vertellen, maar dat heeft ze nagelaten, zoals ze zoveel nalaat. Ze kent de regels goed genoeg, ze weet dat ze nu provoceert door de vadsige man op zijn bed te laten liggen. Hij zal wachten, het wegen zal niet beginnen voordat de man staat. Mensen moeten staan, liggen en kruipen wanneer hij dat wil. Demonen dienen ook zijn wil te volgen. Hij is Beëlzebub, heer van de vliegen, slager van de wind, koning van de voorpoort.

Marcel bestuurt de trein, terwijl hij niet ingeroosterd staat. Romi staat wel op het rooster, maar bestuurt de trein niet. De trein verplaatst haar, maar ze hoeft nergens heen. Als ze dit geweten had, was ze niet naar het station gekomen. Haar vader zei vroeger wel eens dat ze een type was. Dat zei hij dan lachend. ‘Je bent me toch een tiep.’ Romi lachte altijd mee, maar heel grappig vond ze het ook niet. Ze is geen type, ze is een machiniste. Een machiniste zonder trein. Waarom sarren ze haar zo? De aanrijding was niet haar schuld, ze had de trein nooit kunnen remmen. Waarom mag ze dan nu niet rijden? Ze kijkt uit het raam naar het eindeloze winterlandschap. Door de vooruit ziet het er vast mooier uit.

‘Nou omdat onze Beëlzebub ergens anders met zijn gedachten lijkt te zijn, doe ik de inleiding wel even. Hans, op dit moment gaan we beginnen met het wegen van jouw levensdaden. Sommige mag je toelichten, andere niet. Waar het allemaal om gaat is deze vraag.. Ga jij naar de hel, ja of nee? Daar gaan we dus achter zien te komen. Nou heb ik al wel vast een korte sneakpreview van het antwoord voor je in petto, wil je die horen Hans?’
‘Mm’
‘Oké, de sneakpreview luidt: Ja. Jawel, je gaat inderdaad naar de hel.’
Nu staat de oude duivel op. Als koning van de voorpoort mag hij dit niet tolereren. ‘Mijn waarde collega, u denkt toch niet dat u gewoon kan beginnen met het Grote Wegen?’
Ze kijkt hem aan. ‘Ik voer een voorgesprek. Dat is iets nieuws.’
‘Iets nieuws? U dacht, zo’n duizenden jaren oud tribunaal kan wel iets nieuws gebruiken?’ Beëlzebub lacht hard. Zijn lach is niet echt. Als hij ziet dat Sekhmet zijn act doorgrondt, begint hij nog harder te lachen. Zolang hij lacht, heeft hij niet verloren.

Ze pelt de sinaasappel terwijl ze de passagiers om haar heen bekijkt. Ze kijken nauwelijks terug. Ze lijken te willen zeggen, kijk maar vooruit, bemoei je met je eigen zaken. In de ochtendtrein is ieder mens een individu. Ze kijkt weer naar buiten. De rit is zinloos, het traject is bekend, gisteren reed ze hier ook. Zometeen het bos, dan de koeienweide en daarna de onbewaakte spoorwegovergang. Ze trilt. Ze trilt zoals ze gisteren trilde. Romi drukt haar ogen dicht en dan weer open. Dit is een koeienweide, waarom zou ze niet naar een koeienweide mogen kijken?

Sekhmet loopt naar hem toe, gaat vlak voor zijn gezicht staan. ‘Ja, hilarisch hè. Dat dacht ik wel.’
Beëlzebub blijft lachen, hij is een volhouder. Als hij dit volhoudt, verliest hij niet alleen niet, dan wint hij. Hij hoeft alleen maar te lachen, dan wint hij al. Zo makkelijk heeft hij nog nooit iets gewonnen.

De zak met sinaasappelschillen valt op de grond, maar ze laat hem liggen. Ze doet haar ogen weer dicht. Dan gilt ze. Ze gilt zoals ze gisteren gilde. Ze is haar bewustzijn kwijt. Om haar heen komen mensen langzaam in beweging, de trein veranderd in een collectief. Ze heeft het niet door, totdat de mensen vlakbij haar staan, dan opent ze haar ogen. Bezorgde blikken staren haar aan. Haar bewustzijn komt snel terug, het doet zeer. Schaamte vlamt door haar hele lichaam.

De Commander hobbelt door de gangen van het ziekenhuis. Het bed heeft hij achtergelaten. De dood bleek het einde niet te zijn. In de verte lacht de duivel nog steeds. De hel is ook het einde niet. Ergens moet toch wel een uitgang zijn?


Deel vijf lees je volgende week maandag om 18.00 uur. Als je dat wil tenminste, het is verder niet verplicht ofzo.