Mijn fantasie

Ik heb een enórme fantasie. Dat werd mijn ouders al toegefluisterd in de kleuterklassen, toen ik de standaard playmobilhuizen liet voor wat ze waren en met de poppetjes in de planten ging spelen, alsof het een oerwoud was. Het liefst speelde ik op school aan de timmertafel. Dat was enigszins ongebruikelijk voor een meisje. Een meisje hoorde in de poppenhoek vadertje en moedertje te spelen. Dat vond ik op zijn tijd wel leuk, maar het verliep altijd volgens dezelfde patronen. Vader, moeder, kind en grootzus. Er gebeurde nooit echt iets interessants. Soms werd het kind of de baby ziek, maar binnen een paar minuten was dat dan ook weer klaar als ik dreigde het kind levertraan –verfwater- te laten slikken. De timmertafel was mijn droom. Men nam een stoel in het hoofd, en timmerde net zo lang houtjes aan elkaar tot het een beetje op de stoel in het hoofd leek en dan was het klaar!

Een af en toe lastig bijverschijnsel van de grote fantasie was het dromen. Soms staarde ik, en staar ik nog, uren in de verte zonder ook maar iets op te merken van wat er om me heen gebeurt, verzonken in mijn eigen gedachten. Dit dromen was een uitlaatklep voor me, vooral omdat er geen andere uitlaatklep was. Op school hadden we wel tekenen en handenarbeid, maar tekenen kan ik niet en met handenarbeid had ik altijd de beste ideeën, maar nooit het vakmanschap om ze te realiseren. Dus dromen vond ik wel best. Een beetje uit het raam staren en dan gewoon maar mijn gedachten de vrije loop laten, dat was fantastisch. Helaas was het klaslokaal daar niet de ideale plek voor. Omdat ik goed kon meekomen werd er verder geen probleem van gemaakt, maar regelmatig werd ik aangestoten door een buurvrouw die mij, terwijl ik uit mijn trance ontwaakte, een subtiele hoofdknik gaf naar de juf die me blijkbaar al drie keer had geroepen. Als ik moest fietsen naar de middelbare school, dan droomde ik het liefst de hele reis. Ik was dan wel een gevaar in het verkeer met mijn geslinger en onoplettendheid, maar ach, zo gauw ik levend en wel op school was leek het me alsof de hele, saaie, enorm lange fietsreis niet had plaatsgevonden.

Toen ik in groep twee leerde lezen, ging er een wereld voor me open. Boeken waren mijn tweede uitlaatklep. Ik hoefde ze alleen maar open te slaan en ze namen me mee naar een geheel nieuwe wereld die zich voor mijn ogen schetste. Daarom heb ik ook een gruwelijke hekel aan boekverfilmingen; ze verpesten mijn fantasie. Als ik een boek lees, schets ik de hele omgeving, gebouwen, personages, scènes met mijn hoofd. Het is zo levensecht dat ik, al lezend, de geur van de bosgrond kan ruiken en de warmte van het haardvuur in de grote hal voel. Als ik dan de film zie, heeft de regisseur nooit ook maar één aspect van mijn visie hetzelfde en dat verwijt ik hem iedere keer weer. Met lezen gaat het precies hetzelfde als met dromen; je moet me echt wakker schudden wil je een normaal gesprek met me kunnen voeren. Als ik ’s middags na school weer lekker weggekropen in de grote stoel met mijn neus in een boek zat en mijn moeder vroeg of ik thee wilde en ik iets bevestigends mompelde, was ik daarna stomverbaasd als er een glas thee voor mijn neus stond. Ik wilde immers limonade!

Naarmate ik ouder werd en steeds beter in taal, vond ik een derde uitlaatklep; schrijven. Ik ontdekte dat ik dat gevoel en de sfeer die uit mijn boeken spatten, zelf ook op papier kon zetten. Het begon in de vorm van songteksten, in het Engels, mijn meest geliefde taal. In mijn depressieve periode kon ik het gevoel dat mij zo dwarszat uit mijn hart rukken en op het papier plakken. Dan voelde ik me blijer en had ik er een sterke songtekst bij. Toen we steeds meer schrijfopdrachten voor school kregen, ontdekte ik dat ik niet alleen songteksten kon schrijven. Bij betogen en artikelen die we voor Nederlands moesten schrijven, liet ik mezelf helemaal vrij in wat ik schreef. Dat resulteerde vaak in een mager zesje, aangezien ik me niet hield aan de opdracht en veel te vrij schreef. Mijn lerares tipte me voor de schoolkrant, maar daar heb ik niet bijster veel voor geschreven omdat ik veel te onzeker was over mijn eigen talent. Ik wilde niet dat andere mensen mijn stukken zouden lezen en me vervolgens zouden uitlachen, hoe iedereen me er ook van verzekerde dat ik echt goed schreef. Pas sinds ik bij FOK! ben begonnen, heb ik de goudmijn weer aangeboord en het geeft me zo veel plezier.

Grappig genoeg heeft de fantasie ook zijn mindere kanten. Als ik inspiratie heb voor een songtekst of een column, dan moet alles daarvoor wijken. Schoolwerk schuif ik zonder scrupules aan de kant, eten kan ik later altijd nog. Hoezeer mijn maag ook protesteert. En op dit moment zit ik nog veel te laat achter de computer terwijl ik zou moeten slapen. Maar ik had inspiratie voor een column en dan wil de slaap écht niet komen. Dus ik heb mijn laptop maar weer opgestart en ben begonnen aan deze column. Zometeen als ik weer tussen de lakens stap, kan ik mijn fantasie weer helemaal de vrije loop laten. Want al kunnen mijn gedachten zich best redden met boeken, songteksten of columns, in mijn dromen zijn ze pas écht vrij.