Winnende inzending kerstverhalenwedstrijd

Koningpoedel won dit jaar de FOK!-kerstverhalenwedstrijd. Namens de redactie en de organisatoren van de kerstverhalenwedstrijd van harte gefeliciteerd. 

Het was 3 augustus 2009 toen mijn dementerende oma had besloten dat het kerst was.

Je staat op een dergelijk moment voor een tweesprong. Ga je mee met haar besneeuwde hersenspinselen of zet je haar met beide benen terug op de warme zomeraarde. Een overpeinzing waard, doch: tien minuten later zat ik aan de warme chocolademelk met slagroom. “Verrukkelijk kerstkransje, he?” zei ze gniffelend, al wijzend naar haar rol biscuitjes. Na de koffie werd oma onrustig. “Godsgruwelijke godverdomme,” zei ze. Nijdig stampte ze op de grond. Ik had haar nooit horen vloeken, maar sinds haar dementie vloekte ze als een ADO Den Haag-supporter. Een tiental kastjes haalde ze volledig overhoop, alvorens ze vond wat ze zocht. Engelenhaar. Vastberaden strompelde ze naar de vensterbank, haar trillende handen woest in het zakje graaiend. De botanische Kalanchoë kreeg een extreme make-over, en waande zich die dag heel even kerstboom. “En nu zingen,” krijste oma. Voor ik het Ave Maria kon aanheffen, zeeg ze neer.

Daar lag ze, haar bleke gezicht in schril contrast met het donkerbruin hoogpolig tapijt. In haar haar prijkten enkele sliertjes engelenhaar, weerkaatsend in de zomerzon. Zonder aarzeling sjouwde ik haar tere hoopje mens naar de bank. Ik depte haar voorhoofd met een koud washandje, tot ze beetje bij beetje bijkwam. Haar wanhopige blik en trillende gezicht grepen me bij de keel. Ieder mens breekt een keer, en ik brak tijdens de kerst van afgelopen zomer. Tranen biggelden over mijn wangen en ik voelde de chocolademelk omhoog komen. In haar badkamer kreeg de term ‘chocoladefontein’ een geheel nieuwe betekenis. Terwijl de biscuitjes via mijn neus hun uitweg vonden, bracht mijn mond een artistiek druppelpatroon aan op de toiletbril. Met moeite raapte ik mezelf bij elkaar. Omdat ik gestommel dacht te horen, liet ik de boel de boel en keerde terug naar de woonkamer. De woonkamer waar de ventilator overuren draaide om de zomerhitte te bestrijden. Oma had schijnbaar een nieuw vaatje energie aangebroken en speurde op haar bespataderde knietjes de grond af. Ze keek onder de vitrinekast, achter de televisie en zelfs de bank werd verschoven. Toen ze mijn aanwezigheid opmerkte, dacht ik een vlaag van herkenning te bemerken. “Henk,” zei ze. Ze noemde me vaak Henk, de naam van mijn reeds jaren overleden grootvader. “Henk, heb je de eieren al verstopt?”