Gruwelen bij de Bloedbank

Ik houd van mensen die iets willen doen voor een ander. Het kan me dan weer niet schelen wat je doet, want dit verhaal draait om mij. Of je nou boodschappen brengt naar het bejaardenhuis om de hoek, een ontwikkelingsreis maakt door Afrika of een plaatje aanvraagt tegen malaria bij Serious Request. Allemaal prima hoor, maar mijn verhaal is veel spannender. Ik ben bloeddonor. Waarom? Nou, euh… daar ben ik zelf nog niet helemaal over uit.

Een keer per maand sleep ik mezelf naar de Bloedbank. Binnen hangt een klinisch schone geur. Zelfs in december is er geen kerstboompje te bekennen. In een grote zaal met bruut Tl-licht staan vele klapbanken. Daarop liggen diverse vrijwilligers. Her en der zien ze lijkbleek, alsof ze bijna van hun stokje vallen. Een ander luistert apathisch naar muziek. Ineens staat een vrouw met een lange witte jas voor me. Meekomen.

Ik word stevig vastgesnoerd aan het apparaat. Een bloeddrukband knelt mijn rechterarm af, de slangetjes aan het plasma-apparaat worden vastgemaakt. Een fel licht schijnt in mijn ogen. “Geboortedatum?” gromt de heks. Ze heeft een witte kuif in haar verder donkere haar. Ik vind haar eng. Ze doet me erg denken aan Cruella de Vil, die met die Dalmatiërs. Of minister Verburg, die met die geitjes. Ze lacht kil om mijn blik. Ze strekt mijn arm. Ik kan nergens meer heen. De naald komt dichterbij. Hij wordt steeds groter. Al komt dat misschien omdat het voor plasmadonaties is. Die naalden zijn altijd extra dik.

Plop. De naald zit erin. Het bloed warpt zichzelf door allerlei slangetjes en buizen. Met een ‘zap’ komt het in het apparaat dat alles filtert. Ik heb rare associaties met aliens. Vooral dat deel met het anatomisch onderzoek van de mens. Het leven sijpelt langzaam uit mijn lichaam. Ik voel een vervaarlijke tevredenheid. Cruella/Verburg beweegt in slow-motion naar de nieuwe kandidaten. Na iedere prik met de scherpe naald gooit ze haar hoofd in haar nek om een nieuw lachje te kraaien.

Mijn hoofd zakt opzij. Enge gele vloeistof drupt in een klinisch zakje. Zelfs de witte schuimlaag erop doet mij niet aan gemoedelijk bier denken. Dit is mijn plasma. Dat nemen ze van me af. Het bloed, de rode variant, krijg ik ernstig geanalyseerd terug van de machine. De restjes. Als het door de naald terug komt in mijn arm, voelt het koud. IJskoud. Zo koud als Cruella/Verburg van binnen moet zijn, met haar geitenrazzia. Schwanger? Raus! Tot! Kil van binnen, koud van buiten. Ik krijg kippenvel.

Een oud verschrompelt mannetje brengt een dampende bruine drank rond. Vergif! Hij wil me nog verder onder zeil brengen, zodat ze naast mijn bloed ook mijn organen kunnen nemen! Ik zie me al naar buiten lopen met een gekarteld litteken van kruis tot lip, een paar kilo lichter in mijn lichaam en nog lichter in mijn hoofd van al het bloedverlies.

“Mevrouw…? Neus? Mevrouw Neus?” Langzaam kom ik weer bij. Een allerliefste verpleegster kijkt me bezorgd aan. “Gaat het wel?” Mijn oren suizen nog een beetje, maar het gaat weer beter. Ik lig inmiddels op de stoel, terwijl ik normaal bij donaties rechtop zit. “Heb je van te voren wel genoeg gegeten? Genoeg gedronken?” De verpleegster roept een oud mannetje. Hij glimlacht vriendelijk en schuift een kop thee en een roze koek op het tafeltje naast me. Hij raapt ook mijn boek van de grond en geeft het terug. 101 Dalmatiërs. De verpleegster glimlacht weer. “Blijf jij nog maar even lekker liggen. Als het beter gaat, wil ik eerst dat je even blijft zitten. Pas als ik denk dat het goed gaat, mag je naar huis. Oké?” Ik knik.

Ja, misschien ben ik daarom wel plasmadonor. Ik doe graag iets voor een ander. En het personeel van de Bloedbank doet graag iets terug voor mij. Ik heb er een goed gevoel bij. Het kost me nauwelijks moeite, bloed geven doe ik zo. En flauwvallen? Ach, dat was even voor de show in deze column. Ik moet het toch wat spannender voor je maken. Het stelt namelijk niets voor. Bloed geven is voor mij maar even, maar voor een ander een heel leven.