Spring je?

Je vrouw heeft je verlaten, je kinderen willen je niet meer zien. Je moeder is net overleden, de schuldhulpverlening heeft je bij de strot. De trein nadert het station. De grote gele koplampen komen steeds dichterbij, het hoge gezoem en gepiep wordt steeds luider. Je ziet geen uitweg. Niemand zal je missen. En je durft het maar één keer. Dit is je kans. Spring je?

Het was weer raak. Afgelopen zaterdag reisde ik met de trein naar mijn ouders. Op een rit van ruim drie uur is het niet gek dat er onderweg iets gebeurt, maar naarmate we dichterbij het einde van het jaar komen, lijkt de trein een sterkere aantrekkingskracht te hebben op sombere mensen. Dus daar stond ik middenin een grote groep gestrande reizigers op het veel te koude station van Wolvega. Geen restauratie, geen uitzicht, pure verveling en kou. “Zal wel weer een springer zijn”, was de meest gehoorde reactie van de klagende groep die de trein uit was gezet.

“Sjonge, wat doet zo’n vent een machinist aan? Die man doet gewoon zijn werk en houdt er nog trauma’s aan over ook!”
“Mijn vrouw en kinderen zitten thuis te wachten aan tafel met de vraag waar papa blijft. Zo’n springer denkt daar niet eens aan natuurlijk.”
“Je zou zo’n gast maar moeten opruimen. Stukje voor stukje van het spoor schrapen.”
“Je kan toch beter voor een schonere dood kiezen.”
“Hmm, ja, al is het misschien wat onplezant voor de nabestaanden om je aan een touw te zien bungelen.”
“Polsen doorsnijden en in bad liggen. Dat schijnt niet eens zo slecht te voelen.”
“Ach, iedereen kan toch aan pillen komen. Overdosisje, merk je niks van. Ja, ik zou het wel weten.”

Oh ja? Weet je dat ook écht? Zodra er een aanrijding is geweest met de trein, zijn de conclusies al getrokken. Klagen, bellen met het thuisfront, verhaal halen bij conducteurs over vertraagde bussen. Het lijkt wel dagelijkse kost, maar de springer moet altijd op afstand worden gehouden. Het is bijna smakelijker om in te voelen hoe allerlei ingewanden over het spoor liggen en aan het ruitje van de machinist kleven, dan te bedenken hoe iemand zich voelde vlak voor hij sprong. Dat wil je toch niet weten. Vooral niet in december. Je kan legio aan ellende bedenken, maar het is veel makkelijker om het bij de feiten te houden, zoals de nazorg van het spoorwegpersoneel. Dan kan je nog met een vrolijk gezicht aan tafel schuiven als je met vertraging thuiskomt.

De reizigers om me heen verwachtten massaal empathie van de springer. Hij, want het is altijd een hij, zou zich toch voor moeten stellen hoe wij ons nu voelen. Hij zadelt er zoveel mensen mee op. Maar wie voelt er mee met de springer? Hij haalde amper de krant. Misschien nog net een regionaal blaadje. Springers genoeg, ellende genoeg, dus zo’n gast moet het allemaal zelf maar weten. Maar liever niet op ons spoor.

“Ik zou het nooit kunnen”, is een stellige zin die ik naast me hoorde. Ik kan het waarschijnlijk ook niet. We noemen springers laf. Ze vluchten voor hun verantwoordelijkheden, willen er niet tegenaan. Maar zijn ze daadwerkelijk laf, als ze het laatste doen wat ze zelf nog in de hand hebben? Ik noem het dapper. Zelfdoders durven die lijn van leven naar dood te overschrijden. Zij springen.

Nou ja, behalve dan die “springer” op het traject Wolvega-Steenwijk, die zaterdag. Dat was een ongelukkige brommerrijder die een gevaarlijke spoorwegovergang passeerde, die ze toch al wilden sluiten. Het maakte toch niet uit. We hebben allemaal wel eens van die ongelukkige veronderstellingen in de trein. En die vertraging bleef toch het belangrijkste van de dag.