Sinterklaas en het Grote Mensen Geheim

Tijdelijke UserIconDoe mee met de FOK!-Sinterklaascolumnwedstrijd. Raad welke columnist welke column heeft geschreven, en schrijf je vermoeden in de comments onder de columns! Alle columns waarvan jij de schrijver kunt proberen te achterhalen, worden gepost onder het pseudoniem FOK!Sinterklaas. Uitslag maandagavond op FOK!radio, en natuurlijk ook op de FP. 

“Sinterklaasje kom maar binnen met je knecht… “
Hij kon niet wachten. Vanaf het moment dat de bladeren begonnen te vallen, als de eerste herfstregen snoeihard je gezicht geselde, haalde hij zijn Sintrepertoire van stal en zong uit volle borst. De Sint zou hem toch wel horen. Die hoorde altijd alles.

Met hem was alles leuker, ook het Sinterklaasfeest. We haalden de goedheiligman binnen met meer animo dan ooit tevoren en zwaaiden hem uit met een zwaar gemoed, maar met de beste wensen en het volste vertrouwen op een behouden terugkeer. Ik herinner me de eerste keer dat hij bij Sint op schoot zat, zijn beentjes bungelend tegen het rode pluche en zijn handen ternauwernood in bedwang houdend bij het zien van die lange, witte baard. Sinterklaas was zijn allerbeste vriend en dat zou altijd zo blijven. Of niet?

Er was niets onheilspellends aan die novemberdag. Het was nog behoorlijk weer voor de tijd van het jaar. Fris, maar droog en met een winters zonnetje. Niet van dat gure – ‘echt Sinterklaasweer’ in de vocabulaire van mijn moeder  - dat we normaal gesproken konden verwachten in deze maand. Hij hield van buitenspelen, maar de snel intredende duisternis dreef hem naar binnen. Met zijn vriendje in zijn kielzog stapte hij de keuken in. Of de Sinterklaasliedjes op mochten, die van VOF de Kunst, met dat stoute joch dat door Sinterklaas meegenomen wordt naar Spanje. Terwijl ik het bandje in de cassettespeler stak, sleurden twee rood gewangde jongetjes de speelgoedkist wat dichter bij de verwarming. Het luide geraas van een waterval Lego viel samen met de eerste klanken.
“Er was eens een jongen zo stou-hout die lachte om Sinterklaas…”
Ik stapte over de berg speelgoed heen en keerde terug naar de keuken. Het was bijna etenstijd.

“Thijs,” hoor ik hem zeggen, tussen twee Sinterklaashits in, “geloof jij nog in Sinterklaas?”

De aardappel die ik net nog in mijn hand had, plonst met kracht in de pan met water en lanceert een onevenredig grote waterstraal. En terwijl ik met ingehouden adem wacht op het vervolg van het gesprek, ben ik even terug in de tijd.

Paul en ik. Ik en Paul. Onafscheidelijk, altijd samen, ook die zaterdag in november. We sleurden het kleed van zijn moeders tafel en drapeerden het tussen twee stoelen als een slappe brug voor zijn Dinky Toys. Vanaf de stoelen stuurden we de autootjes zo hard mogelijk het stoffen pad op, waarna ze onveranderlijk strandden in het midden van de ‘brug’, totdat die onder het gewicht bezweek.

Gierend van het lachen storten we ons in de berg autootjes en daarna op een schaal pepernoten. 
“Ik mag vanavond mijn schoentje zetten”, zeg ik.
“Sinterklaas bestaat niet”, hoor ik hem honend zeggen.
“Wel waar, wel waar!”, schreeuw ik.
“Niet”, zegt hij kalm. “Die cadeautjes, dat doen je ouders. Ga maar vragen.”

Zo hard als ik kan, sla ik de voordeur achter me dicht en begin te rennen. Een dichte mist van tranen maakt dat ik nog val ook. Het bloed druppelt uit mijn knieën op mijn witte kniekousjes. Thuis vertel ik snikkend en stotterend over het drama dat me zojuist overkomen is.
“Paul zegt dat Sinterklaas niet besta-ha-haat.”
Mijn moeder kijkt bedenkelijk, schuift een kopje thee naar me toe en gaat tegenover me aan tafel zitten. Waar ik een geruststellende ontkenning verwacht, blijft het angstvallig stil.
“Paul heeft gelijk”, zegt ze aarzelend.
Troostend steekt ze haar handen uit, maar ik ben niet te bedaren. Mijn ogen schieten vuur, de paniek is overweldigend. Met dat ene, dat felbegeerde, dat al jaren met stip bovenaan op mijn verlanglijstje prijkt, in gedachten, huil ik de vraag: “Aan wie moet ik dan een broertje vragen?”

Thijs antwoordt zonder omhaal. “Ja, natuurlijk geloof ik nog in Sinterklaas. En jij?”
“Ik ook”, zegt hij.
Even later hoor ik imitatie-brandweergeluiden.

Met een zo neutraal mogelijke uitdrukking op mijn gezicht betreed ik de huiskamer, waar zojuist dit surrealistische gesprekje heeft plaatsgevonden. De heren zijn druk met het blussen van allerlei Lego-brandjes. Met een druk op de knop onderbreek ik VOF de Kunst en richt me tot de twee brandweerlieden. “We gaan zo eten. Ruimen jullie even op?”
“Mag ik dan straks mijn schoentje zetten?” vraagt hij.
“Ja, vooruit”, zeg ik. “Als je alles netjes opruimt.”
Voordat ik uitgesproken ben, is hij weg en weer terug. Met zijn schoen.
Sinterklaas is zijn allerbeste vriend. Nog wel.