Eenzame vrouwen

Ze wordt wakker door het gefluit van de vogels in haar tuin. Een blik op de wekker vertelt haar dat het nog maar 5 uur is. Ze slaakt een diepe zucht. Als ze nu uit bed gaat dan zal de dag helemaal eindeloos zijn. Ze ziet tegenwoordig al zo op tegen al die lege dagen. Daarom draait ze zich weer om en trekt het dekbed nog wat hoger.

Ze gunt haar gedachten de vrije loop en denkt aan de tijd dat haar man nog leefde. Wat was het leven toen een stuk prettiger dan nu, wat was het heerlijk om alles samen te doen. Om een gesprekspartner te hebben, een maatje, een geliefde. Maar hij is dood. Het gemis doet haar hart samenknijpen. Maar ze moet door. Voor haar dochter? Nee, die heeft haar niet meer nodig, dat heeft ze wel duidelijk genoeg laten merken.

Om negen uur heeft ze al boodschappen gedaan voor het avondeten en zit ze met een kopje koffie voor zich aan haar bureau. Ze heeft nog een paar administratieve zaken die ze moet regelen, maar wat ze verder moet gaan doen op deze lange sombere en treurige herfstdag: ze heeft echt geen idee.

Ook al heeft ze maar een paar klusjes te doen, toch kan ze zich er op een of andere manier niet toe zetten. Haar gedachten dwalen telkens af en er komt zo nu en dan een verdrietige blik in haar ogen. Wat is er toch mis gegaan? Ze heeft alleen maar willen helpen toen haar schoonzoon zijn gezin in de steek liet en zijn leven ging delen met een andere vrouw.
Het leek zo’n goed idee om dit lege huis te ontvluchten en zich nuttig te maken bij haar dochter. Om de zorg van haar kleinkinderen op zich te nemen. Om haar dochter te helpen waar ze maar kon.

Het is misgegaan. Haar dochter vond haar bemoeienis met de kinderen en het huishouden veel te groot. Ze was té aanwezig en gaf haar dochter het gevoel de gedachte te hebben, onmisbaar te zijn. Ze draaide de zaken om: alsof de dóchter haar moeder een plezier deed, in plaats van andersom. Na een flinke ruzie is zij naar haar eigen huis vertrokken.

Nu zijn ze inmiddels een paar maanden verder. Beiden te koppig om contact te zoeken met de ander. Maar ook bang om gekwetst te worden. Moet zij de eerste zijn? Terwijl zij niets anders dan goede bedoelingen had? Ze mist haar dochter. En ze mist haar kleinkinderen. Bovendien ziet ze zo verschrikkelijk op tegen de stille dagen, haar lege agenda, het nutteloze gevoel dat ze heeft door nooit iets voor een ander te hoeven doen.
Een stille traan vindt zijn weg over haar wang.

Ze wordt wakker door het gehuil van de baby. Een blik op de wekker vertelt haar dat het  al 7 uur is. Ze slaakt een diepe zucht. Als ze nu niet uit bed gaat dan redt ze het nooit op tijd. Ze ziet tegenwoordig zo op tegen al die drukke dagen. Daarom draait ze zich niet om, maar slaat het dekbed van zich af.

Even gunt ze zich de tijd om terug te denken aan de tijd dat zij en haar man nog samen waren. Wat was het leven toen een stuk gemakkelijker dan nu, wat was het handig om alles samen te doen. Toen waren ze ook nog goede gesprekspartners, maatjes, geliefden. Maar hij is weg. De woede doet haar hart samenknijpen. Maar ze moet door. Voor haar kinderen. Die hebben haar zo keihard nodig, dat laten ze haar nu ook weer overduidelijk merken.

Om negen uur heeft ze de kinderen naar het kinderdagverblijf gebracht, vast boodschappen gedaan voor het avondeten en zit ze met een kopje koffie voor zich aan haar bureau. Stapels administratie liggen voor haar neus, hoe ze dit allemaal klaar moet krijgen vandaag, ze heeft echt geen idee.

Ook al heeft ze heel erg veel werk voor zich liggen, toch kan ze zich er op een of andere manier niet toe zetten.Haar gedachten dwalen telkens af en er komt zo nu en dan een verdrietig blik in haar ogen. Wat is er toch mis gegaan? Ze heeft alleen maar willen helpen toen haar vader onverwacht overleed en haar moeder er alleen voor kwam te staan. Het leek zo’n goed idee om moeder in huis te nemen zodat ze niet de hele dag alleen zou zitten en zou kunnen genieten van haar kleinkinderen. Ze wilde haar moeder helpen waar ze maar kon.

Het is misgegaan. Haar moeder ging zich veel te veel met de opvoeding van de kinderen en de huishouding bemoeien. Ze deed alsof ze onmisbaar was, terwijl ze het allemaal heus wel zonder moeder kon. Ze draaide de zaken om: alsof de moeder haar dóchter een plezier deed, in plaats van andersom. Na een flinke ruzie heeft ze haar moeder verzocht om maar weer naar haar eigen huis te gaan.

Nu zijn ze inmiddels een paar maanden verder. Beiden te koppig om contact te zoeken met de ander. Maar ook bang om gekwetst te worden. Moet zij de eerste zijn? Terwijl zij niets anders dan goede bedoelingen had? Ze mist haar moeder. Bovendien ziet ze zo verschrikkelijk op tegen de drukke dagen, haar volle agenda, nooit eens even rust, of iets aan een ander over kunnen laten.
Een stille traan vindt zijn weg over haar wang.

“Hallo?”
“Mam…”
“Kind!”
“Mam… ik kán niet meer… ik ben zó moe!”
“Alles komt goed. Ik kom naar je toe.”