Laat alle schaatsers doodgaan

Sporten is vaak heerlijk. Niet altijd: dat sport ook eindeloos kut kan zijn, daar zal ik later nog een achtendertig columns tellende serie over schrijven. Maar over het algemeen kan ik erg genieten van sport. Echter, sport kíjken is vaak simpelweg vervelend.

Neem nou hockey. Ik kan niet hockeyen. Ik ken de techniek niet en kan nauwelijks beoordelen wanneer een actie briljant is. Of juist niet. Dat maakt hockey dan gelijk een stuk minder interessant om te kijken.
Natuurlijk, wanneer er een mooi punt wordt gedrukt dan kan ik daarvan genieten, maar de tijd tussen de punten duurt me over het algemeen veel te lang.
Dameshockey vind ik wél leuk, dat is een hormoonkwestie. Dat heeft niets met het spelletje te maken, maar met hete vrouwen in opwindende pakjes.
Hockey is waarschijnlijk leuk om te spelen, maar ik kan er niet te lang naar kijken.

Ik ben een volleyballer. Dat vind ik een leuke sport om te kijken, maar dat komt doordat ik de technieken en tactieken begrijp. Was ik een neutrale kijker geweest, dan had ik er waarschijnlijk weinig aan gevonden.

Om mijn aandacht bij voetbal te houden, is ook nagenoeg onmogelijk. Ik ken het zondagavond-bord-op-schoot-en-voetbal-kijken-gevoel. Ik kijk vaak, omdat het samenvattingen zijn. Dat is nog wel te trekken, alle hoogtepunten in een paar minuten. Dat scheelt - gokje, ik kan er een paar minuten naast zitten - tachtig minuten verveling.
Maar om avond aan avond volledige Champions League-wedstrijden te kijken, dat is niet te doen. Om nog maar te zwijgen over dat oeverloze gelul van de voetbalkenners voor en na de wedstrijd.

Vraag mijn mening over dammen, skiën, turnen – tenzij ze serieus op hun muil gaan -, paardrijden en curling: mijn relaas zal soortgelijk zijn.
Wielrennen staat wat dat betreft alweer een stuk hoger op de ladder.

Wielrenners zitten vol met doping, laat dat gezegd zijn. Toch kan ik intens smullen van zware bergetappes. Ondanks alle paardenmiddelen fietsen die jongens op de top van hun lichamelijke kunnen. En dat levert tafereeltjes op die pijn doen. Voor de sporter én de kijker.
Op zich is het jammer dat er met zo'n oortjessysteem wordt gewerkt en tactiek en berekeningen een steeds grotere rol spelen. Het lijkt alsof ze zich minder in het rood hoeven te fietsen. Maar het is nog steeds machtig om te zien wanneer iemand zich tijdens een ontsnapping volledig kapot fietst. Fietsen alsof er geen morgen is, doodgaan tot een kunst verheven.

Wie pas echt mooi dood kan gaan is Ireen Wüst. De laatste twee jaar - gokje, ik kan er een jaartje naast zitten - schaatst ze zich nauwelijks op het podium, maar wat vind ik het heerlijk om haar te zien schaatsen. De pijn spat er aan alle kanten vanaf.
Wanneer de bel voor de laatste ronde weerklinkt, ben ik soms net zo blij als zij. Want stel je voor dat ze nóg een rondje zou moeten. Ze zou het niet overleven.
En dat ze daarna vol overgave staat te kotsen in een container vind ik niet goor, dat vind ik schitterend. Ik zou met veel liefde, uit ontzag, graag eens haar lokken aan de kant houden om te voorkomen dat ze erin brokkelt.
(Op voorwaarde dat ze daarna niet tegen me praat. Anders sta ik binnen de kortste keren in dezelfde container te nekken. Wat een vreselijke stem. Doch dit terzijde.)

Wie herinnert zich de beelden van Paulien van Deutekom niet die op het binnenterrein van Thialf - gokje, ik kan er een paar honderd kilometer naast zitten - lag te happen naar adem?
Dat is nog eens fantastische kijksport. Al was de wedstrijd toen al afgelopen.

Ik vind het zó mooi wanneer sporters door de pijn heen bijten. En nog eens. En nog eens.
Het is zó mooi om te zien wanneer sporters alle energie uit hun lijf halen. En dan op de allerlaatste reserves nog één keer aanzetten.

Laten we windturbines in iedere schaatshal plaatsen, afgesteld op constante tegenwind. Dan gaat het minder hard, maar dan wordt het nóg mooier. Snot voor de ogen, kwijl langs de kin, zwarte vlekken.
Nog een weekje en dan gaat het schaatsseizoen weer beginnen. Ik hoop dat alle schaatsers doodgaan.