Mobiel bellen in Nederland verboden

Waar zijn toch de tijden gebleven, dat je relaxed onderuitgezakt met je arm uit het raam leunend, je mobieltje geklemd tussen linkerschouder en linkeroor, met een vaartje van zeventig en af en toe een kinderfietsje scheppend in je glanzende bolide door een woonwijk kon scheuren? Afgelopen zaterdag kwam ik weer eens onzacht in aanraking met de maatregel die het verbiedt dat er in Nederland mobiel wordt gebeld. Honderdvijftig Euro boete! En dat omdat ik letterlijk invulling gaf aan het begrip ‘mobiel bellen’.
Het absurde is, dat verder achter het stuur van alles is toegestaan: menigeen zit uitgebreid een pikant DVD’tje te bekijken of doet aan zelfbevlekking door bij elk opwaaiend zomerjurkje een slinger aan z’n leuter te geven. Tijdens het filerijden worden kruiswoordpuzzels opgelost, bestudeert men vergaderstukken, worden neusharen geëpileerd, tongpiercings gezet of scheert men op weg naar een date nog maar eens de schaamdelen.
Valt voor je alle snelheid weg, dan weet je dat de truttige SUV-kut die voor je zit uitbundig de TomTom zit te bestuderen om na ruim overleg en het invullen van de benodigde formulieren voorzichtig de bocht naar links te nemen. En je zal de moeders de kost moeten geven die in elk remlicht van de voor hen rijdende auto een excuus vinden om naar rechts over te hellen om een uitgebreide studie van het dashboardkastje te maken. Maar het kan ook zijn dat ze hun zoontje nog effe snel een pijpbeurt geven, alvorens hem bij school af te leveren.

Ja, net als de rest van de wereldbevolking heb ik een mobiele telefoon. En nee, ik heb nog net geen minderwaardigheidscomplex. Want er wordt steevast schamper gelachen als ik moet bekennen dat ik er niet mee kan fotograferen, geen ringtones op kan downloaden, geen filmpjes of geluidsbestanden mee kan opnemen of afspelen, niet mee kan internetten, er geen koffie mee kan zetten en het niet mogelijk is er eten mee op te warmen.
Hooguit dat m’n vriendin een lekkere stiekeme toepassing weet voor de trilfunctie, maar dat is het dan.
Verder voldoet ie uitstekend aan de primaire functie-eisen; ik kan ermee bellen en gebeld worden. En sms’en natuurlijk. Prettig bijverschijnsel is dat ik met dat laatste een inmiddels bij de dames vermaarde vingervlugheid heb ontwikkeld.

Maar net nu ik een beetje gewend ben aan dit medium en mijn mobiel door het vele gebruik het uiterlijk en de eigenschappen heeft aangenomen van zijn baasje, namelijk licht versleten met af en toe uitval van functies, krijg ik meer en meer last van beperkende maatregelen in het alledaagse gebruik van dat ding. Rijdend in m’n auto kijk ik steeds schichtig om me heen naar mogelijk aanwezige politieauto’s in de omgeving  en verzuim daarmee op het overige verkeer te letten. Vind je het gek dat het dan lijkt of we dronken zijn als we bellen en rijden tegelijk?
Voor het overige wordt mij te pas en te onpas dringend verzocht m’n mobiel uit te schakelen. Bij vergaderingen, in bioscopen en in vliegtuigen en onlangs nog aan het sterfbed van mijn beste vriend.
Het moet niet veel gekker worden.
En dan is er ook nog de campagne ‘Onbewust A-sociaal’. Opeens word je in zo’n SIRE-reclame als paria neergezet als je in het bijzijn van anderen belt, gebeld wordt of sms’t. Verder is het de nieuwste hype dat men op feestjes niet mag bellen. Sterker nog, je wordt geacht om bij binnenkomst je mobiel in te leveren, alvorens je in de polonaise mag invoegen. Dus val ik -zonder mobiel- maar weer terug op een aantal oude methodes als ik op een feestje ongewild en onvoorbereid word geconfronteerd met bloedsaai, zelfmoordstimulerend gezelschap: óf ik sta uitbundig gapend naar ze te luisteren, óf ik fingeer een blaasontsteking óf ik zeg dat ik een acute aanval van kanker heb.
Op die manier word je vanzelf ‘Bewúst A-sociaal’.

Los van dit alles moet me wel van het hart, dat ik me nog steeds hogelijk verbaas over het uitbundig gebruik van het mobieltje. Wij Nederlanders zijn immers van oudsher een introvert, apathisch, naar binnen gericht en autistisch volk. We leefden het liefst langs elkaar heen en gaven er de voorkeur aan om na overlijden nog gemiddeld drie jaar in onze woning te liggen wegrotten. Niets van vreemden aannemen, iedereen wantrouwen en een nagenoeg incestueus leven leiden met ook daarbinnen geen woord teveel; dat was ons credo.
Maar sinds de invoering van de mobiel lijkt het wel of we massaal en met succes de SOVA-training (Slap Ouwehoeren Voor Autisten) hebben gevolgd, want er wordt telefonisch gigantisch in het wilde weg geluld. Mensen die vroeger uitsluitend hun muil open trokken als er voer in werd gestort, hebben nu dagelijks een kaakspierverrekking en schuimvlokken in de mondhoeken van de woordenstront die aan hun overbelaste keelgat ontsnapt.
Ook ik ben enigszins in die flow meegegaan. Heb me geëmancipeerd en zelfs gespecialiseerd op het vlak van de onbenullige gespreksvoering. Net nu ik daar dus enige bedrevenheid in heb ontwikkeld, komen er allerlei beperkingen.

Oh ja, die boete die ik zaterdag opliep.
Zaterdagnacht reed ik met een auto vol drankorgels richting kroeg. Ik werd aangehouden, omdat ik door rood zou zijn gereden. Wat beslist niet waar was. Niettemin was de agente, een enorm dragonder van minimaal 130 kilo, die me daarop aansprak daar heilig van overtuigd. 
“We gaan even de blaastest doen”, zei het manwijf met bassende stem.
“Oh”, zei ik: “er is anders niks mis met mijn blaas”
Hoe dan ook; ik liep kwiek met haar mee naar de politieauto, maar was niet op het gebruik van alcohol te betrappen. Van de Educatieve Maatregel Alcohol die ik twee jaar geleden opgelegd kreeg heb ik namelijk geleerd alleen dan achter het stuur te kruipen als ik echt te dronken ben om te lopen.
Wat het stoplicht betreft; kreeg ik het voordeel van de twijfel van haar mannelijke collega. Volgens deze staatslakei ging het om een zogeheten gedifferentieerd geprogrammeerd stoplicht. Hij noteerde mijn mobiele nummer, verklaarde dat hij minimaal één ronde van het  verkeerslicht zou afwachten om me daarna in kennis te stellen van zijn bevindingen. Ik dankte hem en vroeg met een knipoog of er bij zijn vrouwelijke collega zo nu en dan nog resten van testikels in haar slipje worden aangetroffen.

Vijf minuten later, ik was alweer ruimschoots op weg, werd ik inderdaad gebeld. Door de vrouwelijke collega.
“Meneer, ik heb goed nieuws en ik heb slecht nieuws”.
“Nou, doe me eerst maar het goede nieuws dan”
“Goed dan. Gefeliciteerd, meneer. U had gelijk. Uit onze tijdmeting blijkt dat u inderdaad niet door rood bent gereden…”
“Fijn, maar dat wist ik al”, bracht ik overmoedig uit.
“En dan nu het slechte nieuws: wij rijden vlak achter u, dus u kunt een acceptgiro van 150 Euro tegemoet zien voor het handheld bellen tijdens het rijden, waarop ik u bij deze heb betrapt.”

“Ik wens u nog een goedenavond…”