Bloempjes en Bijtjes

Liefde, wanneer men het een verklaring probeert te geven misschien het beste te omschrijven als een dodelijk kansspel. In een wereld van zes miljard mensen past op ieder potje een dekseltje. Echter, op ieder potje past een dekseltje in een wereld bestaand uit maar liefst zes miljard mensen. Op het pad naar liefde kan men verloren gaan en zelfs hopeloos eindigen. Men moet het niet zoeken, want men zal het bij louter toeval vinden. Illusie mooier dan de realiteit. Liefde, een mooi fenomeen zolang men het geen verklaring tracht te geven.

In een half-dronken staat waggelde Erastes over de Keizersgracht. In zijn roes mompelde hij bombastisch tegen de nacht ‘Waarom wachten of zoeken naar  degene die het begrijpt? Tijd en energie gaan op in pogingen een ander te leren kennen. Waarom? Hoe dicht kan je daadwerkelijk komen bij de essentie van een persoon? Mensen overtuigen zichzelf een ander goed te kennen, maar wat weten ze daadwerkelijk van een ander?’ De nacht lijkt zwijgend toe te stemmen.

In de liefde was hij zo berooid en toch bleef hij zoeken. Jagend naar het ongewone, de uitzondering op de regel, strompelde Erastes door de straten van Amsterdam. Langs de gebruikelijke grachten, roze buurt, pleinen en Jordaan, naar bruine cafés en discotheken.  Hier en daar liep hij naar binnen om na twee biertjes te moeten concluderen dat hokjesmensen hun overvloed opnieuw lieten gelden. Het onregelmatige, zijn nodige verstoring in een rechtlijnig leven blonk uit door afwezigheid.

Op de brug van de Leidsestraat stond hij even stil. ’Nog twee dan, nog twee biertjes in de laatste kroeg’; sprak hij tegen de nacht. Erastes nam plaats in een hoek aan een lege tafel van het laatste café. Zorgvuldig gekozen, want vanuit hier kon hij alles en iedereen zien. Zes miljard mensen en over de gehele wereld bralt men: ‘Altijd op de laatste plek waar je zoekt’. Ze was er niet. Snel dronk hij zijn eerste biertje op om zijn tweede en laatste te kunnen bestellen. Halverwege zijn laatste gerstenat stapte een opvallende verschijning het café binnen. Rood haar, lang, groene ogen en te veel make up. Een tatoo van een dolk sierde haar rechter onderarm.

Raar. Ongewoon, vreemd, afwijkend, niet goed wijs. Rationele nozems dragen ons voor: ‘kijk naar de dingen die overeen komen’, maar zijn het niet de verschillen die ons mooi maken?  Haar excentrieke, maar mooie verschijning werd het middelpunt van merkwaardige taferelen. Vanuit zijn hoek observeerde Erastes haar en ontdekte dat hij niet de enige was die haar zocht. De één na de andere man maakte haar het hof, maar stuk voor stuk verdwenen ze na enkele minuten met een hoofd stuiptrekkend van verwarring.

Aangetrokken tot het gevaar stapte hij op haar af: 

‘Goedenacht, ik be….’.  

‘De bijtjes ze komen’ : onderbrak ze abrupt.

‘Pardon?’ 

‘De bijtjes, hoor ze zoemen. Hoor, overal om mij heen! Bijtjes willen niet praten, alleen vliegen van bloem naar bloem. Ze willen de bloempjes bevruchten en ontdoen van lekkernijen. De honingpot tot het laatste beetje opeten. Hoe meer de bijtjes zoemen, hoe meer ik de dreigende neiging voel om ze kapot te snijden!’ 

Ze hief haar rechterarm op en wreef over haar dolk. Net toen Erastes weer een poging deed te spreken ging de gek verder: ‘Voor mijn honing betaalt u een hoge prijs. Wil je me, dan moet je je hart schenken. Ik wil het in mijn handen hebben, in mijn macht. Bezin want ik geef het niet meer terug’. 

Betoverd door haar verschijning en vreemde woorden stemde hij dwaas toe, want Erastes wist het zeker: hij had haar gevonden. ‘Rare’ vrouw, ondoorgrondelijk. Gödelisch volmaakt als ieder ander, maar bewust en niet bang. Deze nacht leek Erastes gezind, maar elk spel heeft regels. Ook liefde. De belangrijkste regel: Men moet het niet zoeken, want men zal het bij louter toeval vinden. Op het pad naar liefde kan men verloren gaan en zelfs hopeloos eindigen.

Liefde, een mooi fenomeen zolang men het geen verklaring tracht te geven. Na tien minuten van eigenaardige conversaties verlieten Erastes en Metta, zo had ze zich voorgesteld, samen de bar. Met een taxi gingen ze naar zijn appartement aan de Amstel. Daar aangekomen ontvouwde zich vanaf de deur tot aan het bed een heftig liefdesspel. Op het bed ontdeed het nieuwe koppel zich van alles dat hen bond. Na een aantal passionele posities belandde zij boven op hem. Erastes werd bereden zoals nog nooit een vrouw bij hem had gedaan. Metta steunde met haar handen op zijn borstkas en haar groene ogen keken diep in zijn ziel. Als een bezetene schreeuwde ze: ‘Ik wil je hart, nu! Het is van mij!’. Met zijn handen op haar heupen gaf Erastes het tempo aan. Vol van liefde en lust kreunde hij ’ja, neem het!’. Het waren zijn laatste woorden. De dolk op Metta’s rechterarm was ineens geen tekening, maar levensecht. Met grote kracht en een ondoorgrondelijke glimlach op haar gelaat stak zij het scherpe voorwerp in zijn hart. ‘Voor mijn honing betaalt u een hoge prijs’ sprak ze nogmaals. Liefde, wanneer men het een verklaring probeert te geven misschien het beste te omschrijven als een dodelijk kansspel.