Ongelovigen hebben het makkelijk

Poepchinees, kutmarokkaan en mongool, scheldwoorden en vooroordelen zijn overal aanwezig. Ik ben een kaaskop, maar voel me daardoor niet aangesproken. Ik voel me bevoorrecht dat ik zelden geconfronteerd word met vooroordelen. Als supersexy hetero chick en een vrouwelijke baas komt het zelfs niet op mijn werk voor. Behalve in een discussie met een christelijke kennis. ‘Ongelovigen hebben het zo makkelijk, die hoeven geen enkele verantwoording af te leggen.’ Mijn haar springt van nek tot schaamstreek overeind.

‘Wie gelooft, houdt zich aan de tien geboden, anders heeft hij geen respect voor God en kan hij geen echte gelovige zijn. Daarom zitten gelovigen nooit in de gevangenis. Die stelen niet, moorden niet en verkrachten ook hun buurvrouw niet. Gevangenen kunnen zich wel bekeren, maar dat komt pas als zij dat hebben ingezien. Wie in God gelooft, legt verantwoording aan Hem af. Ongelovigen hebben het maar makkelijk…’

Ik hoef hier maar aan te denken en ik word al boos. Waarom heb ik als atheïst alle begrip voor het geloof van een christen, maar een christen niet voor mij? Ik houd niet van die meelijwekkende blik als ik zeg niet in een god te geloven. Ik kan niet geloven. Het is mij niet met de paplepel ingegoten en ik accepteer dat ik veel dingen niet kan verklaren. Maar ik ben het zat om aangezien te worden als een tweederangs mens omdat ik er genoeg aan heb om te geloven in de kracht die in de mens zit. De mens, geen god.

Waarom zou een atheïst geen verantwoording af hoeven leggen? Het geweten is een universeel iets. Iedereen leert van kinds af aan wat goed is en wat niet mag. Dit zit er zo ingebakken, dat ieder mens elke dag keuzes maakt en zich ook schuldig kan voelen als er iets dwars zit. Ik voel me schuldig omdat ik weet dat ik bepaalde deadlines zwaar overschrijd, waar iemand anders ook de dupe van is. Ik schaam mij ervoor dat ik mijn oma veel te weinig zie, terwijl ik wel de mogelijkheid heb om haar vaker te zien, als ik er maar meer tijd voor maak. Ik kan niet stelen, moorden en moet er niet eens aan denken om iemand te verkrachten, omdat ik mijzelf recht in de spiegel aan wil blijven kijken.

Ik denk zelfs dat mijn geweten sterker is dan van menig gelovige. Een katholiek kan allerlei streken uithalen en dit opbiechten. Een geestelijke stelt hem dan gerust dat het hem allemaal is vergeven na drie Weesgegroetjes en een rozenkrans. Een protestant draagt alle schuld met zich mee, maar heeft nog de hoop dat zijn god misschien wat milder oordeelt dan hij zelf doet. Ik heb niets. Ik doe het niet voor een ander. Ik doe het voor mijzelf en ben daarbij mijn grootste criticus. Anderen kunnen mij geruststellen, complimenteren, maar in mij zit een streber die weet dat ik meer uit mijzelf kan halen, zodat ik iedere dag met mijzelf in gevecht ben. En dan heb ik geen enkele misdaad begaan om mijn verantwoordelijkheidsgevoel verder te verzwaren.

Daarnaast frustreert het mij dat ik niets kan veranderen aan de daden van andere mensen, gelovig of ongelovig. Ik weet niet wie er allemaal in de cel zitten. In de krant staat vaak niet vermeld of de veroordeelde een christen, jood, moslim of atheïst is, dus daar kan ik geen enkel argument in vinden. Ik weet ook niet hoe ik vooroordelen van naïevelingen moet bestrijden, behalve met meer kennis, gesprekken en wederzijds begrip. Maar dan moet deze kans wel worden geboden.

Het maakt mij boos dat iemand een onvermurwbaar oordeel klaar heeft over een grote groep mensen. Als ik dezelfde kennis vraag, of hij denkt dat ik ook geen verantwoording hoef af te leggen en daarmee klaar ben voor iedere overschrijding van de Nederlandse wet, antwoordt hij: ‘ja, maar ik bedoel jou niet, jij bent anders.’ Ik begrijp het niet en voel mij nog steeds aangevallen.

Maar ergens heb ik nog geluk. Mijn atheïst-zijn is niet zichtbaar en komt alleen naar voren in discussies met gelovigen. Elke dag hebben genoeg bevolkingsgroepen last van vooroordelen, omdat er bij hen wel iets te zien is wat anders is dan de oud-Hollandse cultuur. Een glanzende hoofddoek, zacht en sluik Chinees haar, een goed gekleed homostel, een exotisch Marokkaans accent, een Turkse moeder die trots haar huishouden bestiert. Zij hebben iedere dag last van vooroordelen, worden erop aangesproken of bewust genegeerd. Een gesprek eindigt steevast op ‘Ja, maar ik bedoel jou niet, jij bent anders.’ Hoeveel ‘uitzonderingen’ zijn er nodig om een vooroordeel te bestrijden?