Fietsen en wielrennen

Van alle sporten die ik niet begrijp staat wielrennen bovenaan, net boven kaatsen en kogelstoten. Het concept fietsen begrijp ik nog wel, dat is trappen, sturen en evenwicht houden. Op korte afstanden is de fiets het beste Nederlandse vervoermiddel. Niets is er fijner dan een fietstocht door een zonnig zomerlandschap met de wind zachtjes in de rug en aan de linkerkant een file auto’s waar je voorbij snelt op weg naar je werk. Niets voelt beter dan op de fiets een fitnesscentrum passeren waar automobilisten hun opgekropte energie wegtrappen op spinners met uitzicht op een betonnen muur. Fietsen is voor winnaars, hoe hard Ton ook om het tegendeel schreeuwt vanuit zijn vastgeroeste blik op vierwielers.

Wielrennen is echter van een heel andere orde. Wielrennen heeft namelijk maar weinig met fietsen te maken, het heeft veel meer weg van toneelspelen. De grootste acteurs zijn de amateurs, de mannen van Wielervereniging Snits en de Veluwe Renners, mannen die betalen om te mogen fietsen. De amateurs spelen niet alleen hun sport, ze acteren ook nog eens dat ze er goed in zijn. Wekenlang kijken ze elke middag naar de Tour de France. Ze observeren hoe Leipheimer in de berm schijt tijdens een bergetappe, hoe Lance zijn neus leegt op een renner voor hem en hoe Boonen onder een afdaling een lijntje cocaïne legt. Urenlang oefenen de amateurs hoe je aan je kont krabt tijdens het eten van spuitvoedsel en hoe je zoveel mogelijk speeksel kunt verliezen tijdens het accentloos uitspreken van ‘Mont Ventoux’.

Zondagochtend is het zover, dan mogen de amateurs zich gaan bewijzen. Ze zullen dan wel nooit een belangrijke etappe winnen, dat betekent echt niet dat ze zich er makkelijk vanaf mogen maken. Geen kans laten ze onbenut om het allemaal zo realistisch mogelijk na te spelen. De amateurs scheren hun benen, doen een zonnebril op en spannen een extra-extra-strak-wielrenpak om hun lijf. Want met een beetje sterke wind kan een goede uitrusting toch al snel hele seconden tijdsverschil betekenen. Een helm is ook belangrijk, vooral tijdens bergetappes kan een helm het verschil maken tussen leven en dood. Oh en die 160 versnellingen zijn natuurlijk ook onmisbaar. Thuisgekomen na het rennen, pelt de amateur de synthetische stof weer van zijn lijf en eet hij een bord pasta. Zeg nooit tegen een amateur dat ‘hij zo echt lijkt’, want je kunt hem niet erger beledigen. Een amateur lijkt niet op een echte wielrenner, hij is het.

Wielrenamateurs zijn de George Clooneys van het verkeer. Ze ontkennen zelf overigens, dat ze verkeersdeelnemer zijn. Voorrang geven kennen ze niet en fietsverlichting komt ook niet voor in het Groot Woordenboek der Wielrenners. Amateurs plannen een route en eisen vervolgens dat er op die route niets anders loopt, rent of rijdt. Daarom hebben wielrenners ook nooit een bel, als er geen ander verkeer is heb je die niet nodig. Als er zich op de route onverhoopt toch een andere fietser bevindt, dan schreeuwt de amateur. ‘Ho!’. Of ‘Pas d’r op!’. Om vervolgens met zijn meest chagrijnige gezicht de fietser in de berm te rijden. Dit afgetrokken gezicht is overigens geen toneelspel, de amateur heeft er werkelijk de pest in als hij uit zijn waanwereld wordt gezogen.

Amateurs balen er wel eens dat er over hun sport zo weinig te vertellen valt. Je kunt uren praten over voetbalgoals, over atletiekrecords en de keuzes voor een bepaalde kür bij paardendressuur, maar bij wielrennen blijft het toch een beetje steken bij het bespreken van de berg, de dopinggevallen en de onderdelen van de fiets. Studio Sportzomer wordt niet voor niets gepresenteerd door Mart Smeets, die zelf graag zo lang mogelijk over niets praat om te voorkomen dat het gesprek weer over wielrennen gaat. De Tour de France heeft nog het meest weg van een musical. Er naar kijken is vermakelijk, maar achteraf uitleggen waar het over ging is onmogelijk. Dat is denk ik ook de reden dat ik er gewoon helemaal niks van snap. Dat ik na een halve minuut begin te gapen als er wielrennen op tv is en dat ik me er ongelooflijk aan erger als een wielrenner me met veel geschreeuw inhaalt.

Met de meeste amateurs komt het gelukkig snel weer goed. Al een maand na de Tour de France bergen de meesten hun racefiets weer op in de kelder om hem in te ruilen voor een rijwiel met verlichting, met een bel en met een comfortabel zadel. Fietsen heet vanaf dat moment weer gewoon fietsen en blijft zo heten. Totdat de volgende Tour begint.