Fladderhoofd

“Schat?”
“Uhhu…”
“Waar ligt de snoeischaar?”
“Wat?”
“De snoeischaar. Waar ligt die?”
“O… uhm… in de koelkast, in de groentela, naast de kaas.”
“Naast de kaas? Ik vraag om de snoeischaar, hè?”
“Ja, weet ik. Ik heb een nieuwe gekocht en daarna was ik even op de markt en daar kocht ik een stuk kaas. Ik heb het zakje met de kaas erin in het zakje met de snoeischaar gedaan en toen ik thuiskwam ging de telefoon en heb ik snel de hele handel in de koelkast gelegd. Ik dacht nog: dat moet straks even anders, maar dat ben ik vergeten.”
“Wie legt er nu een snoeischaar in de koelkast?”
“Het is een splinternieuwe.”
“En zo blijft hij langer goed?”

Absurde conversatie? Niet als je met mij onder één dak woont. Verstrooid, zegt mijn man. Ik noem het eenzijdig geconcentreerd. In huiselijke kring sta ik beter bekend als ‘fladderhoofd’.

Ik ben een vrouw en ik kan heus twee dingen tegelijk. Ik kan bellen en televisie kijken, douchen en zingen, praten en dromen, maar liever richt ik mijn aandacht op het ding waar ik mee bezig bent, in mijn geval voornamelijk schrijven en lezen. Daar ga ik nogal in op. Als zich dan een stoorfactor aandient, raken er dingen op het tweede plan. Dat is nu eenmaal zo. En hoe erg is het dat er (schone!) sokken in het televisiekastje liggen en de pot pindakaas achter het strijkijzer belandt? Er zit een systeem in, echt waar. En ik kan altijd alles terugvinden.

Denk nu niet dat we in een soort Villa Kakelbont leven. Mijn man gaat met twee dezelfde sokken aan naar zijn werk en de bankafschriften zitten netjes op volgorde in het mapje met de naam van de bank erop. Koffiekopjes in het keukenkastje rechts boven het koffiezetapparaat, handdoeken in het kastje links van de wastafel. Niet op kleur, dat vind ik overdreven, maar ook in mijn huis heeft logica de overhand. Het zijn excessen die stuk voor stuk ontstaan als mijn interne harde schijf druk bezig is belangrijke data weg te schrijven.

Met de regelmaat van de klok wil ik er vanaf. Gedreven door de pesterijtjes van man en zoons trek ik ten strijde tegen misplaatste items. Zo gepiept. Als ik me kwaad maak, heeft alles binnen een uur weer een logische bergplaats. Maar het helpt niet. Zul je altijd zien: dan vraagt oudste zoon ’s avonds of ik weet waar zijn horloge gebleven is. Dat wist ik, ja. Ik smeet het een paar weken geleden achteloos in de keukenla, tussen de vorken. “Dat moet straks even anders”, dacht ik nog, maar vervolgens kwam ik het avond aan avond tegen op die ongewone plek.  Tot de meest recente drang tot structuren. Nu ligt het op een plek die uitermate geschikt is voor horloges. Maar waar?

Ik heb het maar geaccepteerd. Dingen die gevonden moeten worden, horen voor mij op een opvallende plaats. En omdat de vraag toch altijd bij mij terecht komt, houd ik me maar aan mijn eigen systeem. Dat werkt tenminste. Daar vaart iedereen wel bij, ook jongste zoon.

“De afstandbediening van het kleine televisietje, waar is die gebleven?”
“Oh! In het dashboardkastje van mijn auto.”
“Juist ja. En waar is je autosleutel?”
“Op de fruitschaal.”
“Tuurlijk”, zegt hij, “logisch”, maar ik zie ‘m wel met zijn ogen rollen.
Even later hoor ik de voordeur dichtvallen en vlak daarna een triomfantelijk “Gevonden!”
Van mij alleen een ingehouden ‘tssss’. Gevonden, ja. En zonder te zoeken. Maar door wie? Wie is hier nu het fladderhoofd?

Ach, ze pesten me nog wel eens, maar niet al te veel. Ik heb namelijk een sterke troef in handen. Wie het te bont maakt, zoekt maar lekker zelf naar z’n sleutels.