Floortje Lachrimpel

Een dag van te voren lees ik nog eens de informatie van de cursus door. Veel is het niet. Een routebeschrijving. Ik moet naar Arnhem. Met de bus. Vroeg op, dus.
Precies op tijd kom ik in het opleidingscentrum aan. Ik hang mijn jas op, pak koffie, schenk ook voor de mensen om mij heen in, en zoek een plekje. Een enkele bekende zit iets verderop.

Voor de klas staat een lange slanke jonge vrouw. Ze heeft een chique grijze pantalon aan met wijde pijpen, een brede omslag en een messcherpe vouw aan voor- en achterzijde. Aan haar voeten zwarte schoenen met halfhoge hakken. Verder draagt ze een zwart topje en een halflang open overhemd van spijkerstof. Het topje heeft een laag uitgesneden hals. Omdat ze niet is voorzien van een volle boezem is er geen kans op een decolleté. Niet dat ik dat erg vind, want mijn aandacht is voortdurend gevangen door haar frisse gezicht. Wat vind ik haar mooi! Kortgeknipte haren in haar natuurlijke donkerblonde kleur, met een scheiding links en een olijk kuifje. Schitterend donkere ogen. Een brede mond die veel lacht en volle lippen.

In het begin lijkt ze wat gespannen. Als ze spreekt, trekt ze wat met haar mondhoeken. Naarmate de dag vordert, merkt ze dat dit een plezierige groep is om in te werken en ontspant ze zichtbaar. Haar prachtige ogen worden pretoogjes en er verschijnen steeds vaker lachrimpels rond haar mond.

We maken een rondje. Ik stel me voor en vertel iets over mijn functie en de reden dat ik hier zit.
Ze heet Floortje Lachrimpel. Nee, zo heet ze niet. Voor de zekerheid heb ik haar naam hier veranderd.
De informatie die ze geeft komt totaal niet bij mij binnen. Ik hoor niet wat ze zegt. Ik ben alleen gegrepen door haar manier van praten, haar stem, haar lachjes tussendoor, de zoekende blik in de groep. Ik beantwoord die blik met geruststellende knikjes. Maar waar hééft ze het eigenlijk over?

In de pauze gaat iedereen zitten aan een lange tafel in de kantine. We krijgen een mooie lunch aangeboden. Ik ben een van de eersten en ga ergens in het midden zitten met soep en twee broodjes.
Plots zit ze tegenover me.
"Hoe lang werk jij al voor je organisatie?" vraagt ze.
"Al heel lang," zeg ik verlegen. "Maar ik heb een nieuwe werkplek."
"Ojajoh?" lacht ze. "Vertel."
Ik houd het kort. Want hoe het met mij gaat, wil ik niet weten. Dat weet ik al wel. Ik wil weten hoe het met haar zit. We praten. Het is leuk. Zij is leuk. Ze heeft een broodkruimel op haar onderlip zitten. Zou ik die eraf durven te likken?
Ik durf het niet. We hebben het over huisdieren. Ze heeft een kat. Mijn kater Mo is al vier jaar dood. Ik vraag niet of ze een partner heeft. Stel dat het zo is, dan zou ik dat waarschijnlijk niet overleven. Ik vertel ook niets over mijn Vrouwlief.
"Wil jij nog iets drinken?" vraag ik haar.
"Ja, doe nog maar iets karnemelk."
Karnemelk. Hoe lang is het geleden dat ik dát gedronken heb? Ik krijg gelijk weer zin. Maar voor mijzelf pak ik halfvolle melk.
"Dank je wel," zegt ze.
"Joh, graag gedaan. Geen probleem, hè."
Ze lacht weer. Ik ook.
Allemensen, ik voer hier even een ontzettend verliefd gesprek.
"Oeps," zegt ze plots. "Het is weer tijd om te starten." Een doodssteek komt minder hard aan.

De rest van de middag gaat de lesstof ook volkomen langs me heen. Ik wil helemaal niet in subgroepjes! Ja, met haar samen wel, maar zij loopt rond van subgroepje naar subgroepje. Lijkt het nou of blijft ze bij mij wat langer staan dan bij de andere groepjes?

"Nou," zeg ik aan het eind van de middag, "ik moet gaan."
"Jammer," lijkt ze te zeggen. Maar ze zegt niets. Ze bloost alleen.
"Bedankt voor alles."
"Jij bedankt voor je komst en succes op je nieuwe werkplek."
"Dank je. Wie weet tot kijk."
"Tot ziens."
"Hoi, hè." Er staan teveel andere mensen om ons heen om haar eens stevig beet te pakken. Ik draai me om en loop weg. Nóg een doodssteek. Deze keer zelf toegebracht.

Als ik thuiskom, ben ik de eerste. "Wie het eerste thuiskomt, die kookt," is de regel in huize bazbo. Voor een paar ogenblikken lap ik die regel aan mijn laars. Ik ga achter de computer zitten, doe het beeldscherm aan en start Internet Explorer. In de Google-bar typ ik 'Floortje Lachrimpel'. Potjandikkie, er zijn wel veertig hits. Gelijk de bovenste is een link naar het bedrijf waarvoor ze werkt. Ik klik erop. Nog niets te zien. Even naar beneden scrollen. Daar! Twee prachtige ogen en het betoverende lachje. Wel een ander kapsel met iets langere haren en krulletjes. Ze houdt haar hoofd liefjes scheef en kijkt glimlachend in de camera. Eronder staat een stukje over haar. Geboortejaar: 1978. Dan is of wordt ze eenendertig dit jaar en ben ik maar dertien jaar ouder. Vijf minuten lang staar ik naar haar foto. Dan zucht ik diep en klik ik de pagina weg. Tijd om te koken.

Niet veel later komt Vrouwlief thuis. Van haar houd ik het meest. Dat zeg ik haar veel te weinig. Die nacht slaap ik slecht in.

De volgende morgen sta ik lusteloos op. Ik heb zin om nog eens naar haar foto te kijken, maar ik ben al laat en heb geen tijd. Snel trek ik mijn jas aan en loop ik naar mijn fiets. De oude vertrouwde route naar het werk rijd ik op de automatische piloot. Ik kijk niet goed uit bij het oversteken. Een enorme vrachtwagen komt op mij afgedenderd. Ik schrik van de luide claxon. Bliksemsnel knijp ik in mijn remmen. Terwijl de vrachtwagen voor mijn neus voorbijraast, klinkt er een lied in mijn hoofd.

"And if a ten ton truck
Crashes in to us
To die by your side
Is such a heavenly way to die"

(uit: The Smiths - 'There is a light that never goes out')

De vrachtwagen is allang voorbij. Ik blijf stilstaan. Mijn hoofd vult zich met mooie zuchtende gedachten over hoe ik samen met haar zou willen sterven. Er komt weer eens niets van. Het leven is kut; dat zie je dan maar weer.


Apeldoorn, februari en augustus 2009



(Deze is opgedragen aan TGW, de ambassadeur van mijn nooit verschenen boek 'Party-trilogie'.)