Stop woorden

Waarom mijn hersentjes altijd maar stopwoorden signaleren en registreren, weet ik echt niet. Het is namelijk heel irritant dat ik dat heb. Dan zit ik in een gesprek met iemand, en dan hoor ik een aantal malen achter elkaar het woord ‘inderdaad.’ “Ik heb inderdaad besloten dat ik inderdaad maar beter een andere baan kan zoeken.”
Of van die zinnetjes. Bij wijze van spreken, is zo’n populair zinnetje.
De ellende is, dat het lijkt alsof die stopwoorden steeds harder in mijn oren gaan klinken, terwijl de rest lijkt te vervagen.

Laatst kwam er een meneer bij ons thuis. Wij hebben een leuk hondje, en deze meneer kwam namens de gezelschapsdierenvereniging langs waar het hondenasiel bij aangesloten is waar Rosa vandaan komt, om te kijken hoe ons hondje gedijt en of wij wel goed voor haar zorgen. Die meneer begon iedere zin met: “Ik zeg altijd maar…” en dan kwam er een of andere dooddoener. Ik hoorde bijna geen woord meer van wat hij zei. Niet dat het nou zo interessant was wat hij vertelde, maar toen hij wegging had ik bijna de neiging om te zeggen:
“Achtendertig keer, dat zeg ik altijd maar. Dag meneer!”

Want dat doe ik. Ik ga turven. En er zijn wat stopwoorden. Let maar eens op hoeveel mensen ‘eigenlijk’ als stopwoord hebben. Of het zinnetje: “Ik heb dan zoiets van…”
Mijn tante gebruikt veel stopzinnetjes. Dan zegt ze bijvoorbeeld: “Nou, in eerste instantie had ik zoiets van, eigenlijk maakt het me niet uit, bij wijze van spreken, maar ik heb ook zoiets van, ik vind het wel erg, bij wijze van spreken. Weet je wel?” Nee, ik heb geen idee. Het is me dan een raadsel wat ze nu precies bedoelt. En een ‘tweede instantie’ komt er nooit. Het blijft bij de eerste.

Want je hoort toch ook veel mensen achter elk zinnetje zeggen: “Weet je wel?” of populairder nog: “Weet je?” Of mensen die achter elke zin ‘dus’ zeggen. Vooral, als ze eigenlijk uitgepraat zijn en bijvoorbeeld een telefoongesprek op charmante wijze proberen te beëindigen.
Natuurlijk zijn mensen zich niet bewust van stopwoorden. Misschien mensen die zichzelf terug zien op tv, of terughoren, dat die ineens denken: “O, daar mag ik wel eens op letten.”

Tot nu toe gaat het over stopwoorden die misschien opvallen, of hinderlijk zijn, als iemand ze vaak bezigt, maar als het over schuttingtaalstopwoorden gaat, dan wordt het toch wat lastiger. Ik heb dat zelf ondervonden toen ik op een basisschool ging werken. Als juf ben je natuurlijk een rolmodel en dus moet je het goede voorbeeld geven. Maar ik werd door leerlingen wel gewezen op mijn stopwoorden. “Oh juf, u zegt steeds ‘shit’!  Ja, dat klopte. Dus leerde ik dat maar snel af, sowieso vind ik dat een dom en nutteloos woord, dus ik schrapte dat met plezier uit mijn vocabulaire.

Lange tijd ging het goed. Maar ja, met drie opgroeiende kinderen thuis neem je toch onbewust hun stopwoorden over. Op een dag – ik gaf toen les in groep 3 -  wilde ik een rekenles geven. In de pauze had ik snel kopietjes gemaakt van de werkbladen die we bij die les nodig hadden. Ik bereid me altijd goed voor, dus ik baalde al, dat ik het die dag ervoor niet had gedaan. Nu had het me mijn pauze gekost, maar liever dat, dan een halfbakken les.
Ik begon met mijn les, en halverwege had ik de werkbladen nodig, dus ik deelde ze uit. Bij het laatste papier zag ik pas, dat ik de verkeerde les had gekopieerd. “O kut,” ontschoot mij. Het jongetje, bij wiens tafel ik op dat moment stond, en niet bepaald een lieverdje, schrok op en keek me geshockeerd aan.  “Oh, juf! Dat mag u helemaal niet zeggen!”
Natuurlijk haastte ik me door te zeggen dat hij gelijk had, en dat ik dat niet mocht zeggen. Ontkennen had toch geen zin.

Wel besloot ik op dat moment dat ik geen schuttingtaal meer wilde toelaten in mijn vocabulaire. Nu had ik een probleem en op een gereformeerde school stak dat misschien nog wel nauwer. Woorden als ‘Jezus’, of ‘God’ die ook vaak door mensen als stopwoord gebruikt worden heb ik mezelf nooit eigen gemaakt. Ook nu nog steeds niet. Ook geen ‘jeetje’ of ‘gossie’, als christen heb ik die woorden nooit gezegd en zitten dus niet in mijn systeem. Als ik op mijn duim sla met een hamer, dan zal ik heel clichématig ‘Au!’ roepen.

Maar goed, terug naar school, waar ik het woord ‘kut’ bijna in de oren van een leerling had getoeterd. Om de ellende voor te zijn, besloot ik om het maar aan zijn moeder te vertellen, als ze hem uit school kwam halen. Toen ze ’s middags kwam, ging ik vlug naar haar toe.
Nu moest ik al vaak met haar praten over het gedrag van haar zoon, dus toen ik zo op haar af kwam lopen verschoot ze bijna van kleur. “Er is vandaag iets vervelends gebeurd, en ik wil dat toch even aan je vertellen.”
“O, kut! Wat heeft hij nou weer gedaan!”