Karma Kill / ik beslis

“Nee, jongen, ik heb het je al duizend keer gezegd. In deze business, of nou ja, in elke business, is tijd geld, en we hebben van beide nog bitter weinig. Ik heb om twaalf uur die afspraak met Cliënt S., dus ik heb haast. Deze deal moet er vandaag door, of we kunnen het schudden. We moeten alles in het werk stellen om onze doelen te blijven bereiken, of überhaupt boven water te houden. We hebben een probleem van tig miljard en de klanten lopen weg. Ik wil dit bedrijf niet zien vallen. Je moet gewoon blijven werken aan je – wacht even, één of andere dakloze vraagt om wisselgeld -” (…) “Oké, maar hou het kort. Hoeveel moet je hebben?” (…) “Springen? Wie heeft er tijd voor zelfmoord? Ik moet gaan, sorry, mazzel. Ja, ben je er nog? Eikel impliceerde dat-ie zelfmoord zou plegen als ik 'm niks gaf, alsof dat grappig is of zo. Heb 'm niks gegeven, we zijn platzak genoeg. Het punt is dat als je doet wat ik je al heb verteld, alles gewoon goed zal gaan. Heb je die spreadsheets af? Ik zie je zo.”

Het is een mooie zonnige lentedag. Er drijven een paar olijke schapenwolkjes in de lucht. Het water ziet er prachtig uit, het sprankelt in de zon, zo fris – alles hier leeft, sterft, bloeit, verwelkt, breekt af en herrijst, tot in eeuwigheid. Hij zit al een tijdje op een bankje op de brug naar de wereld om zich heen te staren. Vaarwel te zeggen. Alles wat hij had in zijn leven – gezin, huis, auto, hond, is voorgoed verdwenen. Hij is al jaren werkloos, hij is de tel kwijt. Hij is smerig, heeft in geen weken gedoucht. Hij voelt zich tering. “Ik zal niet in details treden”, mompelt hij tegen niemand in het bijzonder, “maar dit is het dan. Ik ga zo zelfmoord plegen.” Hij heeft besloten van de brug af te springen – dat zou de klus wel klaren. “Punt is alleen”, lispelt hij, “ik weet het niet zeker. Als God bestaat, is dit Z'n laatste kans te interveniëren. Misschien stuurt hij iemand. Hoe zou ik daarachter komen?” Er loopt iemand gehaast over de brug, strak in pak, Rolex om z'n arm. “Dit zou het kunnen zijn, wie weet”, denkt de landloper. De aankomende man is in een mobieltje aan het praten. “Laatste kans, Jezus.” De man loopt langs het bankje, waarop de zwerver met een raspende stem vraagt: “Meneer, heeft u een minuutje?” De man houdt halt, stopt met praten tegen zijn gsm en zegt “Oké, maar hou het kort. Hoeveel moet je hebben?” De zittende man reageert: “Daar gaat het niet om. Ik ben al jaren zwerver en wil nu springen. Moet ik het doen of niet?” De man met de telefoon kijkt naar de dakloze alsof hij een andere taal spreekt. “Springen? Wie heeft er tijd voor zelfmoord? Ik moet gaan, sorry, mazzel.” De man maakt zich vluchtig tegen zijn mobiel pratend uit de voeten. Geen hulp van boven voor de ongelukkige bankzitter, lijkt het. Hij rijst omhoog, pakt de railing vast, neemt een diepe ademteug, en fluistert. “Ik beslis.”

Alles ging gewoon helemaal niet goed. Die dag verloor het bedrijf waarover de telefonerende meneer al een decennium de bezielende leiding voerde een zeer belangrijke klant, hetgeen uitlekte, hetgeen leidde tot een halvering van de beurswaarde. Het zou zonder overheidssteun nog een paar weken duren, dan moest de stop eruit. Duizenden op straat of aan overheidsinfuus. De man had het er moeilijk mee. Hij zat achter zijn bureau, uitkijkend over de stad en de rivier vanaf de vijftigste verdieping. Hij overdacht wat hem, en zovelen als hem, tot hier had gebracht. Uitbuiting. Corruptie. Vriendjespolitiek. Misleiding. Fraude. Waanvoorstellingen. Geheimhouding. Het lijstje ging maar door, en iedereen deed lustig mee. Rendementen van tien, twintig, dertig procent. Het kon niet op. Of toch. Hoewel hij slechts CEO was, voelde het als zíjn bedrijf. Hij werkte er al dertig jaar. Hij had het opgebouwd, en vertelde trots van de stevige fundamenten, waarvan iedereen nu door begon te hebben dat ze op zand, lucht, fantasie, en vertrouwen waren gebouwd. En nu het ineenklapte, zag hij wat hij had aangericht. De miljoenen door zijn wanpraktijken ontwrichte gezinnen. De tienduizenden soon-to-be-werklozen. Miljarden heeft hij verkwist, vaak moeizaam bij elkaar gespaard, altijd andermans geld. Hij – er klopte iemand op de deur. “Ja?” “Mag ik binnenkomen?” “Ik zei toch ja?” Een man stapte binnen.
“Handen in het haar? Ik hoorde het net. Kut, dit.”
“Kut is een understatement. Het is een heel lelijk gedrocht aan het worden, dat bedrijf van me. Wat doe jij?”
“Ik trek er zoveel mogelijk uit en vertrek naar Hawaii ofzo.”
“Kún je dat?”
“Ja hoor.”
“Zónder spijt? Na alles?”
“Het was niet alleen mijn fout. Iedereen deed het. Ik heb hier twintig jaar gewerkt, ik verdien mijns inziens een dikke afscheidsbonus.” De man in de kantoorstoel schudde zijn hoofd meewarig.
“Ik... we hebben het er hier morgen nog wel over. Zoek alvast het nummer van het Ministerie van Financiën op, wil je? Misschien dat Cliënt Bos ontvankelijker is dan Cliënt S.” De man in de deuropening grinnikte, zei akkoord en goedenacht, en vertrok.

Hij heeft die nacht niet geslapen. Om half zes pakt hij de lift naar de begane grond, en wandelt hij naar een vroeg open zijnde krantenkiosk. Alle kranten openen met zijn verhaal, zijn mislukken, hebben editorials over hoe het met de getroffenen zou gaan, columnisten schrijven over hoe de werknemers het bedrijf wel weer leeg zouden plukken – het ergste is, dat de woedende volksmenigte volkomen gelijk heeft. Hij heeft tijd nodig om na te denken. Hij heeft geen krant gekocht, en slentert naar zijn ontbijtzaakje een paar kilometer verderop, diep in gedachten. Het park, Hoofdstraat, de brug, – de brug. Op een bankje in het midden zit een zwerver een sigaretje te roken. De man loopt er bijna aan voorbij, houdt halt, zegt: “Zat jij hier gisteren ook niet?”
“Dat klopt.” De man gaat naast de bankzitter zitten.
“Ik dacht dat je zei dat je zelfmoord ging plegen?”
“Dat klopt.” De zwerver vertelde het verhaal dit maal uitvoerig aan de man, tot op gisteren. “Toen je gewoon doorliep en deed alsof je me niet eens begreep, begreep ik het opeens. Alles gaat door. Continu, jaar na jaar, altijd. Alle fouten in de toekomst rechtgezet, rechte dingen later scheef. Het punt is, het leven gaat door. Je kunt er wel geen deel meer van uit willen maken, maar het gaat door. Voor mij lag er niets in de toekomst, dacht ik. Maar ook niets te verliezen, besef ik nu. Ik denk dat het karma is. Als je verleden je niet najaagt ligt de toekomst aan je voeten.”
“Karma kill”, mompelt de man.
“Wat?”
“Niets.” Hij schudt zijn hoofd. “Bedankt voor het gesprek. Mijn bestaan jaagt me na.” De man doet zijn pakjasje uit, voelt of zijn sleutels en mobiel erin zitten, klikt de SIM eruit, stopt zijn portefeuille in de binnenzak en drapeert het kledingstuk over de schouders van de zwerver. “Die heb je meer nodig dan ik. Je kunt voor mijn part alle creditcards maxen en een leuk huisje voor jezelf kopen. Tabee.”
De man pakte de railing vast, neemt een diepe ademteug, en fluistert. “Ik beslis.”

Superworm (ik) is (ben) tot en met vrijdag op vakantie in Bern, Zwitserland.