Goodbye, my lover (deel 24)

Vorige aflevering: http://frontpage.fok.nl/column/9313/1

Mijn hart klopt in mijn keel. Ik heb zomaar mijn biologische moeder aan de telefoon! En nog voor dat goed en wel tot me door kan dringen, zegt ze me ook nog dat ze me iets moet vertellen. Het kan niet anders, dan dat er iets vreselijks met mijn vader is gebeurd. Maar de verbinding is slecht, ik hoor een hoop gekraak. Ik versta alleen de woorden ‘AMC’, het kamernummer, en ‘zo snel mogelijk.’ Ze belt natuurlijk vanuit het ziekenhuis, vandaar die slechte verbinding.

Maar ik weet al genoeg. Het is mijn vader. Hij is natuurlijk in levensgevaar. Of misschien is hij al overleden. Ik moet eerlijk zeggen dat ik de afgelopen dagen meer bezig ben geweest met Tim, dan met mijn vader. Het is niet te geloven, hoe het noodlot weer toeslaat; op de avond dat Tim en ik een relatie kregen stierf mijn moeder, en nét nu het weer goed is tussen Tim en mij en ik me al aan het verheugen ben op mijn reis naar Curaçao om daar mijn lieve schat weer te zien, gebeurt er iets vreselijks met mijn vader.
Het lijkt wel of het niet mág bestaan, de relatie tussen Tim en mij.
“Het is niet eerlijk!” schreeuw ik opeens keihard, en ik heb veel zin om met spullen te gaan gooien. Manon komt haastig aangelopen. Ik wist niet dat ze nog thuis was, ik dacht dat ze allang weg was, naar haar werk. Ik ben wakker gebeld. Nu zie ik, dat het nog belachelijk vroeg is, kwart over zeven! Dan moet er echt wel iets ergs aan de hand zijn, anders zou ik nooit zo vroeg zijn gebeld.

Ik leg Manon uit, wat er aan de hand is. Ze denkt even na. Dan zegt ze resoluut: “Ik ga met je mee. Ik zie wel, hoe ik het met mijn werk regel. Hup, aankleden jij, dan gaan we zo snel mogelijk naar je vader toe.”
Het is stil op de weg, dus Manon kan flink doorrijden. Ik zit te klappertanden van de zenuwen. Ik heb Manon precies verteld hoe het gesprek met mijn moeder is verlopen. Ook zij kan geen andere conclusie trekken dan dat er iets ergs is met mijn vader. Ook gezien het tijdstip waarop ze mij heeft gebeld.

Ik heb geen tijd om tegen de eerste ontmoeting met mijn biologische moeder op te zien. Ik ben alleen maar bezig met mijn vader. Wat afschuwelijk! Ik had hem zo graag beter willen leren kennen, ik zit met nog zoveel vragen… O, als hij maar niet dood gaat. Of al dood ís. Dat is het enige waar ik aan kan denken.

Als we in het ziekenhuis aankomen weet ik mij gelukkig het kamernummer nog te herinneren. Onze voetstappen klinken hard en hol door de lege gangen.
Voor de kamerdeur die wij moeten hebben staat een vrouw. Als ze ons ziet, komt ze aarzelend een paar stappen naar ons toe. Ze kijkt niet naar Manon, ze kijkt mij aan. Dit moet mijn moeder zijn.

Ze is een stuk kleiner dan ik had gedacht. Ik weet niet waarom, maar door de verhalen van mijn vader had ik het beeld van een grote, struise vrouw. Misschien wel omdat ze zulke doortastende beslissingen had genomen. Mij had afgestaan.
Maar hier staat een klein frêle vrouwtje voor me. Handenwringen en met wanhoop in haar ogen.
“O Lidewij. Ik weet gewoon niet wat ik moet zeggen tegen je. Maar wat geweldig, dat je meteen bent gekomen. Ik ben Sophie.” Ze steekt me haar hand toe. Heel veel tegenstrijdige gedachten flitsen door mijn hoofd. ‘Dit is de vrouw die mijn moeder is. Ze heeft me niet vast willen houden na mijn geboorte. Deze vrouw heeft mij koelbloedig afgestaan aan de minnares van haar man.En ik ben blij, dat ze zich heeft voorgesteld met haar voornaam, en niet als zijnde ‘mijn moeder.’’ Maar ook: ‘Dit is mijn moeder! Deze vrouw heeft mij gebaard. Ik heb haar genen.’
We lijken niet veel op elkaar, hoogstens qua bouw. Ik zag met mijn vader een sterkere gelijkenis. Mijn vader! De reden waarom we hier zijn!
Terwijl ik mijn moeder de hand druk vraag ik meteen: “Hoe gaat het met hem? Wat is er gebeurd? Heeft hij een hartinfarct gehad?”

Sophie kijkt me verbaasd aan. Ze snapt natuurlijk niet, dat ik mijn conclusies allang heb getrokken. “Ik snapte na jouw telefoontje onmiddellijk dat het over Roy moest gaan,” leg ik uit. Maar Sophie schudt haar hoofd. “O, nee, met Roy is alles goed, voor zover ik weet,” haast ze zich, om me gerust te stellen. Nu begrijp ik er helemaal niks meer van. Wat doe ik dan in vredesnaam in dit ziekenhuis? Ook Manon kijkt verbaasd, maar ook geërgerd. “Dan zouden we wel eens willen weten waarom Lidewij zo aan het schrikken is gemaakt en ze op zo’n vroeg tijdstip naar het ziekenhuis moest komen,” zegt ze bits.

Sophie knikt. Ze begrijpt onze verwarring. “Kom maar mee,” zegt ze, terwijl ze de deur van de ziekenzaal openmaakt. We volgen haar. Er staan vier bedden in de zaal. Drie ervan zijn leeg. In het laatste bed, bij het raam ligt een jongeman. Zijn ogen zijn gesloten. Sophie loopt naar het bed, en legt liefdevol haar hand op de schouder van de jongen.
Langzaam opent hij zijn ogen en kijkt haar aan. Een glimlach komt om zijn mond. Vreemd. Maar de jongen komt mij vaag bekend voor.
Dan zegt hij: “Dag mam.”

Door mijn ongerustheid om mijn vader deed de eerste kennismaking met mijn moeder mij niet zoveel. Maar de wetenschap het mijn broer is, die hier in dit bed ligt, maakt, dat de tranen mij in de ogen schieten. Ook Manon zie ik vechten tegen haar tranen.
“Kijk eens, wie er gekomen is, Richard?” zegt Sophie tegen de jongen, met een lieve klank in haar stem. Langzaam draait Richard zijn hoofd richting ons. Zijn lach wordt breder. Een magere arm komt onder de dekens vandaan en een doorschijnende hand wordt mij toegestoken. “Dag zusje! Ik ben Richard.”
Ik slik. En pak voorzichtig zijn tengere hand. Ik durf geen stevige handdruk te geven, zó kwetsbaar lijkt mijn broer. Hij moet wel erg ziek zijn.

Zou dat de reden zijn, waarom ze me naar het ziekenhuis hebben laten komen? Is deze jongen stervende en had hij als laatste wens om zijn zusje te ontmoeten?
Dan kijkt Sophie me lang en indringend aan. Ik hou nog steeds de hand van Richard vast en zij legt die van haar er met een liefdevol gebaar omheen.

Terwijl haar ogen zich langzaam vullen met tranen vraagt ze met een zachte stem: “Lidewij, mogen we jou wat vragen?”