Bushokjesleed

Column door Chatistu

Het was weer eens haasten geblazen. Eén ochtend per kwartaal verslaap ik me en vaar ik blind op kortetermijnherinneringen. De eerste koffieplons en broodhap worden geschrapt. In de douche draai ik de warmwaterkraan voluit open en hou een washandje onder de bruisende straal. Drie vegen onderlangs mijn kruis en beide oksels. Een hoerenbadje. Lauwkoud. Ik vloek. Na een supersnelle en onzorgvuldige afdroogbeurt schiet ik in mijn kleren, hol het trappenhuis naar beneden en duik de zwarte februari-ochtend in.

Hijgend arriveer ik bij de bushalte. Ik posteer me bij het bord met de vertrektijden. In het hokje naast me staan drie blowende pubers. De enige jongen van het stel heeft een paar oorfoons in zijn hoofd geïmplanteerd. Een holle schedel als perfekte klankkast doet de trash- en crashsymfonieën in de rondte knetteren. De twee meiden kwetteren over kutouders, kutleraren, kutjongens, kutkutharen en maandverband. Ik ben blij dat ik mijn ontbijt noodgedwongen heb moeten missen, anders lag het op dit moment op de stoep. Vlak voor het jongvolk staat een kleine horde bejaarden, voornamelijk van het vrouwelijk geslacht. Een onzichtbare wolk van aanleunparfum hangt rond hun grijze kapsels. Om de ochtendlijke herrie te completeren, praten zij op zeer luide toon over verlorengegane normen en waarden, terwijl zij zwijgen over gemiste kansen, vermoorde liefde en een wachtende kist.

Ik kijk op mijn horloge. Verdorie. Twee minuten vertraging. Achter mij komt een man aanlopen met een aangelijnde hond. Hij blijft vlak achter me staan. Ik hoor zijn rochelende rokersadem. Opeens voel ik hoe zijn harige metgezel zijn snuffelende snuit onder mijn overjas recht in mijn rectale zone port. Ik duw het beest weg en geef zijn baas een smerige blik. Uitdagende spot is mijn deel.
Ondertussen bemerk ik hoe een opgehoopte gasbel aan mijn onderste sluitspier dringt. Bij de zesde keer dat het beest intensief aan mijn kruis ruikt, pers ik met volle kracht een luidruchtige ruft van puur methaan naar buiten. Snuf de Hond schrikt zich een ongeluk en rukt zich los. Baasje kijkt mij verbijsterd aan. Met wrekende boosaardigheid lach ik hem toe. De drie snotneuzen knijpen hun reukorganen dicht en de voltallige bejaardensoos deinst een meter terug door mijn betoond gebrek aan vooroorlogse beschaving.
Terwijl de verlate bus op enkele meters nadert, richt ik mij tot mijn aandachtig publiek:

“Een welopgevoed en fijnzinnig man, die buschauffeur, om ons met zijn toeterende claxon te begroeten! Vind u ook niet?”