Wat Ben Ik

Days-Of-Wild stuurde via de Columnsubmit de volgende column in:

Ik ben met mijn dochter van vijf een spelletje aan het spelen, "Ra Ra Wat Ben Ik". Als ze vraagt of we dat gaan doen dan moet ik altijd een kokhalsreflex onderdrukken omdat het erg lijkt op het TV spelletje "Wie Ben Ik". En mijn maag test altijd even of de peristaltische beweging ook omgekeerd kan worden bij de gedachte aan Caroline Tensen, Ron Brandsteder en sinds kort Patty Brard en Gerard Joling. Na mijn eerste ongemakken gaan we het spelletje spelen. Voor wie het niet kent, je krijgt een plastic band om je hoofd, met voorop een houdertje waar een kaartje in geplaatst wordt en je moet door middel van vragen raden wat er op dat kaartje staat. Nu kan dat op zich al lastig zijn, met mijn dochter wordt dit helemaal een uitdaging. De standaardvragen zijn bijvoorbeeld, "Ben ik een dier?", "Ben ik om te eten?". Allemaal makkelijk te beantwoorden. Maar op de vraag "Ben ik binnen" kan ze opeens omschakelen naar de werkelijkheid en de vraag met ja beantwoorden, want we zitten immers binnen, terwijl er op het kaartje staat dat ik een tuinhek ben. Het is dus altijd zaak om even door te vragen.

Het vierde kaartje dat ik moet raden is erg lastig. Ik vraag van alles, maar kom er niet achter. Ik ben niet binnen, wel buiten (controlevraag), geen dier, kleiner dan een auto, niet van hout, niet van ijzer, ik weet het niet. Opeens zegt ze, "ik moet plassen" en staat op en loopt naar de deur. Bij de deur draait ze zich om en zegt, "niet kijken he?"
"Nee natuurlijk niet."
Ze draait zich weer om, gaat door de deur, nou ja, ze doet hem open en loopt dan door en kijkt voor de zekerheid nog even om. Ik kijk haar vriendelijk lachend aan. Ze is overtuigd, die kijkt niet. Het is toch immers papa, die is de baas, die kan je vertrouwen.

En inderdaad ik kijk niet op het kaartje. Dat wil zeggen, niet rechtstreeks. Ik leun een beetje opzij in mijn stoel zodat ik in het glas van een fotolijstje dat aan de muur hangt het kaartje in spiegelbeeld zie. Ik begrijp nog nauwelijks wat het is, en ik moet snel zijn. Ik kijk nogmaals en zie iets langs, kronkeligs, een slang? Nee het was geen dier, tuinslang, nee een springtouw. Ik weet wat het is. Terwijl ik terug rechtop ga zitten zie ik hoe mijn andere dochter naar mij kijkt.
"Wat doe je?" vraagt ze.
"Niets," zeg ik. "En je zegt niets tegen je zus anders mag je minstens een week niet op de DS spelen." Ik heb door ervaring geleerd dat je meteen het initiatief in afpersing moet nemen en niet de ander eerst een voorstel laten doen. Dat is veel voordeliger. Bovendien weet ik niet wat ze gezien heeft. Ik besluit er nog een schepje bovenop te gooien: "En bedenk dat als je van de week ergens heen wil ik altijd nee kan zeggen."
Ze begrijpt dat ze hier niets tegen in te brengen heeft, en op de één of ander manier beseft ze dat ze hiermee macht over haar zusje heeft en ze laat het maar zo. Gezusterlijke trouw en solidariteit zegt ze nog niet veel, gelukkig voor mij.

De jongste komt weer terug van de WC en ik kijk haar aan. Ik zie twijfel in haar blik.
"Heb je gekeken?"
"Nee natuurlijk niet."
"Hoe weet ik dat dan? Volgens mij heb je gekeken!"
Ik zie haar opzij naar haar zusje kijken. Die doet net of ze niets gehoord heeft. Ze kijkt weer naar mij.
"Nee echt niet," zeg ik lachend.
"Maar hoe weet ik dat dan?"
Die kinderen worden ook steeds brutaler tegenwoordig. Als mijn vader vroeger zei dat iets zo was, dan was het zo, al wist je dat het anders was.
"Ik zeg je toch, ik heb niet gekeken."
"Nou ik geloof je niet," zegt ze en slaat met haar kleine vuistje op de tafel. Ze gaat stoer vooruit staan en zegt "we moeten aan aardbei binding doen!" Ze hoort wel eens het jeugdjournaal maar verstaat en begrijpt niet altijd alle woorden.

Ik zeg: "OK. We spelen het spel door. Als ik weet wat het is dan zal ik het meteen raden en dan weet jij dat ik gekeken heb. Als ik het niet meteen weet, en dus niet gekeken heb, dan raad ik het niet."
"Dat is goed. Raad maar."
Een kind van vijf met 'logica' overtuigen is nog altijd niet moeilijk.
Ik raad verder. "Is het een fiets?"
"Nee."
"Een tuinstoel?"
"Nee!!"
"Zie je nou dat ik het niet weet. Ik heb niet gekeken, dat zei ik toch."
Ze is helemaal tevreden.
"Is het vierkant?"
"Nee."
"Is het rond?"
"Ja."
"Kun je er mee spelen?"
"Ja."
"Is het lang?"
"Ja."
"Een springtouw?"
"JA!!!!! Jij bent goed papa. Deze was moeilijk he?" Trots kijkt ze me aan. Haar papa die het toch allemaal maar weet.

We spelen nog een paar spelletjes en dan gaan we wat anders doen. En terwijl ik het spel opruim lees ik de titel nog eens "Ra Ra Wat Ben Ik". En ik denk, kinderachtig. Wat ben je ongelofelijk kinderachtig als je je macht en het vertrouwen dat men in je heeft misbruikt om zoiets lulligs te doen en met zulke doorzichtige argumenten het probeert recht te praten. Ze komt er toch wel achter. Haar zusje zal wel een keer uit mijn controle breken en het haar vertellen. En dan? Dan is het vertrouwen weg. En is dat het nou helemaal waard geweest? Om zo krampachtig het onvermijdelijke proberen tegen te houden.
Zeg nou zelf Jan-Peter, dat is toch ook kinderachtig?