Goodbye, my lover (deel 17)

Vorige aflevering: http://frontpage.fok.nl/column/8958/1

 

Wat is Manon toch geweldig. Voor de zoveelste keer mag ik mijn verdrietige hart bij haar uitstorten en luistert ze naar mij zonder waardeoordeel. Wel maakt ze zich zorgen om mij en spreekt die ook uit. Ze is bang dat ik overspannen aan het raken ben. En dat zou ook geen wonder zijn, na alle enerverende gebeurtenissen van de afgelopen tijd. Ook hoopt ze dat mijn besluit om mijn relatie met Tim te beëindigen weloverwogen genoeg is. Ik vind zelf van wel. Want ik héb wat afgepiekerd over onze relatie. Dat op zich is al een teken aan de wand.

Gelukkig slaap ik die nacht goed. Mijn voornemen om mijn vader te bellen is eerst naar de achtergrond geschoven, lijkt minder belangrijk opeens, maar als ik ’s morgens wakker word neem ik me toch voor om vandaag te bellen. Het is een enorme hobbel die ik moet nemen, en ook zonder de hulp van Tim, maar ik spreek mezelf streng toe. Ik ben tenslotte een volwassen meid en ben veel sterker gebleken dan dat ik zelf altijd dacht.

Toch klopt mijn hart in mijn keel op het moment dat ik met trillende vingers het telefoonnummer intoets. Ik heb het huis voor mij alleen: Manon is naar haar werk. Nog steeds kan ik niet geloven dat ik mijn vader ga bellen. Dan hoor ik een sympathieke mannenstem zeggen: “Met Roy.” Na een lichte aarzeling zeg ik zacht: “Met Lidewij.”  Het blijft stil aan de andere kant van de lijn. Ik hoor dat Roy zijn keel schraapt. Zelf weet ik ook niks meer te zeggen. Dan beginnen we allebei tegelijk te praten. En te lachen, omdat we ook weer allebei tegelijk weer stoppen met praten.
“Wat geweldig, dat je mij belt,” zegt Roy dan.
“Ik heb allemaal brieven van jou gevonden. Maar ik dacht al die tijd dat je dood was.”
“Lidewij, geef me alsjeblieft de gelegenheid om alles uit te leggen. Maar niet door de telefoon. Kunnen we een afspraak maken? Ik wil je dolgraag zien!”

Een paar minuten later zit ik op de fiets. Ik heb alle goede raad in de wind geslagen, en ben onderweg naar het huis van mijn vader. Hij woont in het centrum boven een winkel. Mijn vader heeft uitgesproken dat hij liever niet in een restaurant onder nieuwsgierige blikken van toeschouwers  zijn dochter voor het eerst sinds zestien jaar wil ontmoeten, maar in zijn eigen vertrouwde omgeving. Ik begrijp dat.
Waarom weet ik niet, maar ik vertrouw het gewoon. Het zit goed. Zijn ontroering, zijn euforie, het waren oprechte gevoelens die hij uitte.

Ik voel me vreemd kalm als ik bij hem aanbel. Nog voor mijn wijsvinger het knopje van de bel heeft losgelaten, zwaait de deur al open. We staren elkaar aan alsof we een buitenaards wezen zien. Dan spreidt mijn vader zijn armen wijd uit: “Lidewij!” Ik hoef me geen moment te bedenken en geef gehoor aan dit welkome gebaar.

Hij is veel ouder dan ik dacht. Ik schat hem op een jaar of vijftig. Ook is hij veel donkerder dan ik. Een Surinaamse man met grijzend haar. Hij is lang en breed gebouwd. ‘Wat had ik leuk paardje kunnen rijden op zijn rug,’ het is een gekke gedachte, maar toch flitst die even door mijn hoofd. Ik zie ook de enorme gelijkenis tussen ons. Vroeger heb ik vaak naar het gezicht van mijn moeder gekeken om gelijkenissen tussen ons te vinden. Maar die waren er niet. Mam moest daar wel eens om lachen. ‘Je lijkt nou eenmaal sprekend op je papa, Lidewij,” zei ze dan. “Ik heb alleen een bijdrage geleverd aan je huidskleur, verder niet!” Mam was klein, blond en tenger. Toen ik dertien was had ik haar qua lengte al lang en breed ingehaald. Mijn gedachten gaan alle kanten op terwijl mijn vader koffie haalt in de keuken. Als hij terugkomt praten we eerst een beetje over koetjes en kalfjes. Dat hij zo’n gezellig huisje heeft. Of ik het makkelijk had kunnen vinden. De dingen die mensen tegen elkaar zeggen als ze de situatie nog aan het aftasten zijn.

Dan haal ik een paar brieven uit mijn tas en geef ze aan hem. Het zijn brieven van zo’n vijftien jaar geleden. Hij bekijkt de brieven en is zichtbaar ontroerd. Ik moet maar naar hem blijven kijken. Hij heeft zó’n lief gezicht. Ik wacht af, tot hij wat zal gaan zeggen. Maar hij legt de brieven op tafel en blijft voor zich uit staren. Zachtjes schudt hij zijn hoofd, alsof hij maar niet kan geloven dat hij dit echt allemaal meemaakt. Langzaam verplaatst zijn blik zich naar mij. Hij kijkt me vriendelijk, maar bezorgd aan.

“Lieve Lidewij, ik weet dat je enorm veel verdriet te verwerken hebt gekregen. Je moeder is gestorven. Nog maar zo jong,” hij schudt vol verbazing zijn hoofd. “En nu blijkt ook nog, dat je ouwe vader springlevend is.” Hij glimlacht, bijna verontschuldigend. “Ik ben bang, dat ik je alleen nog maar meer in de war breng als ik je de waarheid vertel. Misschien moeten we daar nog even mee wachten. Elkaar eerst iets beter leren kennen. Maar jij mag het zeggen.”

Hij kijkt me recht aan. Maar ik weet het antwoord al. “Ik loop constant met vragen rond. Vragen waar ik echt geen antwoord op weet. Ik wil echt weten wat er allemaal gebeurd is. En mijn belangrijkste vraag is toch wel: Waarom moest ik denken dat mijn vader dood was?” Mijn vader neemt mijn hand in de zijne. Hij heeft prettige handen, groot, droog en warm. Het voelt fijn. Vertrouwd.

“Meisje, de waarheid is voor jou heel moeilijk om te horen, dat kan ik je wel zeggen,” zegt hij bezorgd. Het maakt me niets uit. Als het de waarheid maar is. Hij knikt. Hij begrijpt het. Dan steekt hij, voorzichtig, van wal.

“Het is niet fraai, wat ik je eerst moet vertellen. Achteraf schaam ik me voor de manier waarop ik mensen heb behandeld. Ik heb ook spijt van een heleboel dingen. Ook aan jou zal ik vergiffenis moeten vragen voor een aantal beslissingen die ik heb genomen. Waardoor ik de koers van jouw leven heb bepaald.”

Dit maakt nog niets duidelijker, en ik word steeds nieuwsgieriger. Allemaal vragen wellen bij mij op, maar ik kan me inhouden met de grootst mogelijke moeite. Ik zie dat het mijn vader heel veel kost om zijn verhaal op tafel te leggen. Hij lijkt zijn woorden een voor een af te wegen, voordat hij ze uitspreekt.

“Ik was getrouwd Lidewij. Met een hele lieve vrouw. We hadden samen drie kinderen. We groeiden uit elkaar, omdat ik hard moest werken om het hoofd boven water te houden en omdat mijn vrouw zich totaal op de kinderen stortte. Na een tijd waren we meer broer en zus, dan man en vrouw.  Het is nooit een excuus, maar uiteindelijk werd ik verliefd op een stagiaire die ik moest begeleiden.” Mijn vader kijkt me recht aan. “Die stagiaire was Yvon.” Yvon, dat is mijn moeder. Ik vind het vreemd, dat mijn vader niet zegt: “Die stagiaire was jouw moeder.” Maar veel tijd om daar verder over na te denken heb ik niet. “Yvon en ik werden verliefd op elkaar. Hartstochtelijk verliefd. Zij, een jong meisje van achttien, en ik, een ouwe gek van achtendertig. Ik dacht niet meer aan mijn gezin. Ik leefde alleen nog maar voor Yvon. Zij woonde nog thuis, bij haar ouders, en werd ook vrij strak gehouden, dus veel gelegenheid om samen te zijn was er niet.” Ik luister intens, en probeer me een beeld te vormen van mijn jonge moeder en deze man.

“Toen vertelde mijn vrouw me, dat ze zwanger was. Ze was niet blij met deze zwangerschap, maar ze was al in de vijfde maand toen ze erachter kwam. Drie maanden later betrapte ze Yvon en mij in onze eigen slaapkamer. Ik dacht dat mijn vrouw met de kinderen het weekend bij haar ouders zou blijven, en ik kon zogenaamd niet mee. Ik moest overwerken, althans, dat had ik gezegd. Maar eindelijk konden Yvon en ik eens samen zijn zonder dat we bang hoefden te zijn om betrapt te worden.” Een cynisch lachje komt op zijn mond. “Tenminste; dat dáchten we. Yvon had thuis verteld dat ze bij een vriendin ging logeren dat weekend. Maar ze was heel bang, dat het uit zou komen. Ik stelde haar gerust. Uiteindelijk ben ík degene geweest, die betrapt werd.”

Ik zit doodstil op mijn stoel. Wat een situatie!
“Mijn vrouw betrapte ons op heterdaad. Ze was eerder naar huis gekomen omdat ze een kleine bloeding had gehad, en voor de zekerheid de verloskundige had gebeld. De kinderen had ze bij haar ouders gelaten. Nu was ze thuis gekomen om een koffertje klaar te maken voor het ziekenhuis.” Hij bijt op zijn lip en tranen staan in zijn ogen. “En om mij te bellen op mijn werk. Maar in plaats daarvan trof ze mij aan in ons bed, met een meisje van achttien jaar.”

Diep medelijden vervult mijn hart. Die arme vrouw! Ik schaamde me op dat moment voor mijn moeder. Wat had ze gedaan? Wat had zij op haar geweten? En mijn vader natuurlijk ook, wat een verschrikkelijke toestand moest dat zijn geweest.
Als het heel lang stil blijft in de kamer, waag ik schuchter: “En wat gebeurde er toen?”
Mijn vader zucht diep. “Er viel niks uit te leggen op dat moment. Want mijn vrouw kreeg hevige weeën. Ik heb Yvon naar huis gestuurd, zij was compleet over haar toeren, maar ik moest op dat moment mijn vrouw bijstaan. Ik heb een ambulance gebeld en binnen een paar uur was de baby er.” Hij kijkt me strak aan. “Een beeldschoon meisje.” Dan streelt hij met een onhandige beweging mijn lange zwarte haar. “Dat meisje was jij, Lidewij.”