Een dag om nooit te vergeten

Het was ergens in de jaren '80. School was leuk, en spannend. Het was rond de tijd dat de meisjes in mijn klas de interesse verloren in de wat kinderachtige jongens. Wij speelden nog in zelfgebouwde hutten in het bos. Zij liepen met oogschaduw en lippenstift de oudere jongens op te geilen. Die hadden geen interesse, en de meisjes vonden dat vervelend. Ze zaten dus met ons opgescheept. Zij het met een heel ander verwachtingspatroon. Elke keer als ze gestoord werden in hun, voor ons onbegrijpelijke bezigheden, riepen ze dat we volwassen moesten worden. Ik snapte dat niet. Wat was er nu mooier dan op woensdagmiddag afdalen in de middeleeuwen, waarin jij met je roversbende de keurige en georganiseerde netheid van 'het dorp' kon gaan verstoren. Dat de meisjes vroegrijp aan het worden waren, frustreerde veel van de jongens meer dan het mij eigenlijk kon boeien.

Mijn twee boezemvrienden en ik waren de keurige outcasts. Met alle kinderen uit de buurt was er een hele maatschappij ontstaan in de bossen vlakbij waar we woonden. Er waren regels, handel en oorlogen. En zoals in alle maatschappijen had je mensen die op de regeltjes letten. Doodsaai werd het daardoor. De regeltjes werden ons voornamelijk opgelegd door de meisjes die op een centrale plaats een onderkomen hadden. Dat was het dorp, iedereen leefde er in harmonie. En de jongens respecteerden dat. Ze snapten niet goed waarom, maar hadden een natuurlijk soort onderzoekend respect voor de bloemen en snuisterij-minnende wezens. Over contact met de meisjes werd nogal moeilijk gedaan. Ook daar waren regels voor. Zowel vanuit de meisjes, als vanuit de jongens. Tom, Peter en ik hadden nooit aansluiting kunnen vinden bij de andere groepen. We kenden de regels wel, vaak genoeg waren we vermaand om weg te blijven omdat we een regel hadden overtreden. Maar we kenden de regels niet goed genoeg om mee te draaien in het geheel. En aangezien we toch 'outlaws' waren, hadden we besloten een roversbende te beginnen.

We wisten absoluut niet hoe dat moest, maar we werden gedwongen ons aan te passen aan de antisociale druk die ons werd opgelegd. Als we in de buurt van de andere jongens kwamen werd er steevast een van ons in elkaar getimmerd. Meestal was dat Tom, die ook wel Bolle Jan genoemd werd, omdat hij niet zo hard kon rennen.

De enige die enigszins snapte dat wij als buitenbeentje ook niet hadden gekozen voor onze afzondering, was Sanne. Jarenlang was ze mijn buurmeisje geweest, tot haar ouders naar het iets betere deel van het dorp verhuisden. Officieel mocht ze nooit vies thuis komen, en al zeker niet met mij spelen. Gelukkig was ze af en toe nog net zo tegendraads als toen ze naast me woonde. Ze was onderdeel van een groepje meisjes dat een oude, roze deken gebruikten als onderkomen in het dorp. Geen van de clubjes meisjes had ooit echt de moeite genomen een hut te bouwen, iets wat voor ons een heilige missie was. Meestal hadden ze een afdakje, of een tent gemaakt van oude dekens. De plek in het bos had voor hun alleen een sociaal doel. Samenkomen om te kletsen.

Sanne en ik hadden soms geheime ontmoetingen. We ruilden waardevolle zaken uit, zoals het bit van een paard wat ik ooit gevonden had. Ik ruilde die tegen een zak zuurtjes die zij had mee genomen van huis. Eigenlijk was ik een smokkelaar die van buiten de economie van de meisjes goederen in bracht. Het was een economie die voornamelijk bestond uit paardenblaadjes, paardenplaatjes, paardenharen en alles waar je het woord paard met enig fatsoen voor kon zetten. Zij hadden blijkbaar tekort aan 'echte' artefacten van de beesten, en ik durfde in te breken bij de manege. Op die manier was er, buiten de historische band die Sanne en ik deelden, ook een hele praktische samenwerking ontstaan. Haar positie in de groep werd verzwakt doordat ze niet meer in de wijk woonde. Die positie wist ze sterk te houden door van mij bijzondere dingen te kopen. Dingen die ik 'toevallig had zien liggen' of 'vond in de buurt van het ruiterpad'. Het kon haar weinig schelen, en ik was elke keer blij dat ik bij haar was, en van mijn nerdy vriendjes verlost was.

De meisjes hadden met de naderende valentijnsdag een soort lenteritueel verzonnen. Ze hadden de jongens op school laten weten dat er de 14e, op woensdagmiddag, een feest was tussen de tenten van de meisjes. Elke enigszins populaire jongen had een kaart gekregen met een teken er op. Zo was er een kaart voor Bas, met een geruite strik. Een kaart voor Karl met een eikenblad. En een kaart voor Menno met een licht rood satijnen lint. De jongens met een kaart zouden op valentijnsdag, op het feest, merken wie ze de kaart gestuurd had. De meisjes zouden dan dezelfde merktekenen dragen, en zo ontstonden er koppeltjes.

Geheel tegen mijn verwachting in had ik ook een kaart. Met een roze wollen draad. Achter op de kaart stond in meisjeshandschrift geschreven: 'Kom na het feest, om vier uur precies, naar de holle treurwilg.'
Ik snapte meteen van wie de kaart was. Buiten dat ik het handschrift herkende, kon er ook maar een iemand zijn die aan me dacht. Al vanaf het weekend kon ik niet goed slapen bij de gedachte aan wat woensdag ging gebeuren. Op school vermeed ik elk oogcontact, elke benadering, met Sanne. Peter was bezorgd om me. Hij vond dat ik stom en overdreven reageerde. Waarom zou ik me zo opwinden. Ze had niet eens het lef om me te vragen naar het feest. Altijd moesten onze ontmoetingen stiekem. Ik luisterde al lang niet meer naar zijn jaloerse gezeur.

Die woensdag rende ik na school naar huis. Mijn moeder had speciaal de roze draad op een kaartje gestikt. Het kaartje paste precies over de borstzak van mijn nieuwe blouse. Eigenlijk mocht ik die blouse nog niet aan, hij was voor het feest van oma, die zaterdag. Alleen als ik heel netjes zou zijn, had ze gezegd, alleen als ik er geen vlekken op zou maken, mocht ik hem aan. De hele middag hield ik me bezig met niks. Ik kamde mijn haar duizend keer. Drentelde van mijn kamer naar de badkamer en las mijn Roel Dijkstra strips allemaal nog een keer. Ik had meer oog voor de klok, die de traag voorbij sluipende minuten aangaf, dan voor de stripboeken die ik al van buiten kende.

Om half vier rende ik de trap af. Mijn moeder ving me beneden op.
"Nou, doe eens rustig!" Sprak ze licht vermanend. "Je hebt tijd genoeg." Uit de zak van haar vest haalde ze een flesje. Het was aftershave van pappa. Voorzichtig spoot ze aan beide kanten van mijn nek een beetje. Ik bedankte haar, en ze gaf me glimlachend een kus op mijn voorhoofd. Via een omweg, om maar niemand tegen te komen, liep ik naar de afgesproken plek. Natuurlijk was ik veel te vroeg. Terwijl ik stond te wachten duizelden de gedachten door mijn hoofd. Honderden keren kwam ik tot de conclusie dat Sanne het mooiste schepsel ter wereld was. Op ontelbaar aantal manieren verzon ik de meest fantastische liefdesgeschiedenissen, die allemaal leidden tot een kus van het meisje wat mijn hart sneller deed slaan.

Plotseling schrok ik op uit mijn overpeinzingen. Ik hoorde iemand van achter de boom aan komen lopen. Toen ik me omdraaide zag ik Sanne. Voor ik iets kon zeggen kreeg ik een grote kluit modderige aarde tegen mijn hoofd. Ik viel op de grond. Half overeind zag ik de meeste van de feestgangers om me heen staan. De jongens voorop, de meisjes op rij twee. Allen lachten ze. Ze sloegen me met zwepen, gemaakt van jong hout. Ik was te verbijsterd om iets terug te doen. Het enige wat ik, instinctief, kon doen was rennen. Tussen Bas en Menno door probeerde ik te ontvluchten aan mijn belagers. Iemand greep me bij mijn kraag. Ik hoorde de stof van mijn blouse scheuren, maar was bevrijd van de pijnlijk striemende wapens van de andere kinderen. Ze lieten me gaan, en ik rende alsof ik voor de duivel op de vlucht was. Nog een maal keek ik om naar de lachende bende. Ergens achterin de meute stond Sanne.

Na een poosje hoorde ik de honende lach, de spottende opmerkingen en het gejoel niet meer. Ik rook de vertrouwde geur van paarden en stro. Mijn rug deed pijn en mijn tranen hadden de modder in mijn ogen zout gemaakt. Ik zocht een plaatsje achter de manege, en kroop in elkaar. Ik durfde niet naar huis te gaan, ik was bang voor mijn moeder. Nooit durfde ik meer naar naar huis. Nooit durfde ik naar school terug. Nooit zou ik meer een valentijskaart krijgen. Voor mij was het een dag om nooit te vergeten.