Nieuwe dienstregeling, dezelfde reizigers

De nieuwe dienstregeling van de NS is naar mijn gevoel nog nooit zo positief ontvangen door de reiziger. Als je in mijn contreien woont dan ontkom je normaliter niet aan het geklaag van mensen die zich benadeeld voelen door de Nederlandse Spoorwegen. Wie het spoorboekje gaat onderzoeken op verschillen tussen de Randstad en het oosten, zal dan ook duidelijk het onderscheid tussen de verschillende regio’s kunnen waarnemen - schijnt. Maar het ontgaat me eigenlijk ieder jaar weer, die hele discussie over intercity’s die vaker gaan rijden en zo. De doop van nieuwe, obscure stationnetjes, vind ik dan wel weer mooi. Echter beving de grootste vreugde mij toen ik las dat het traject Zwolle – Roosendaal in ere is hersteld. Dat moest ik beleven.

Voor een student wordt het leven niet bijster ingewikkeld gemaakt. Ze geven je een maandelijkse toelage, genoeg vrije tijd en natuurlijk de OV-jaarkaart. Hoeveel lofzangen laatstgenoemde kaart verdient, kan ik niet in aantallen uitdrukken. Ik zou willen dat ik het kon! Maar dat zo’n kaart een onmetelijke luxe is staat buiten kijf. Dus ik koos bewust voor een drukke trein in de spits, vatte post op een vierzitter en ik was op weg naar Roosendaal. Ik heb niet veel met Roosendaal. Ik weet dat je eenmaal daar aangekomen akelig dichtbij de landsgrenzen komt, en dat de mensen er anders spreken. Daar kunnen zij ook niets aan doen. In Friesland is het niet veel beter. Bovendien schijn ik ook te praten met een accent dat het meeste wegheeft van een ongelukkige mix van het Turks en Deventers.

Enfin,

daar ging het niet om.

Ik bevond me dus in de trein op weg naar Roosendaal, gewoon omdat het weer kon. Tegenover mij zat een oud echtpaar dat zich amechtig bezighield met een geprint papiertje. Het betrof een routeplanner richting Heerlen. Iedere conducteur die door het compartiment liep, moest het ontgelden. Eerst ging het echtpaar het papiertje verifiëren, vervolgens werden de verschillende conducteurs afzonderlijk getoetst op hun boodschap en uiteindelijk werd ook ik gevraagd naar mijn expertise. Mijn naam was haas, overigens. Het mannelijke gedeelte van het duo geloofde het wel, maar zijn vrouw, op wier borst een mooi medaillon lag te rusten, was er niet gerust op. Ik glimlachte hun richting op. Dat mocht niet baten. De onrust bleef meester.

Achter mij zat een klein Indisch meisje, dat een Bose koptelefoon op had die bijkans groter was dan haar rattenkop. Dat klinkt niet sympathiek, een rattenkop, maar een andere beschrijving heb ik er niet voor. Ze drukte haar slaap stevig tegen het raam en bestudeerde het landschap. Bij Dieren zag ik haar ontroerd kijken naar het kerkhof. Dat had wel iets, dat meisje en het kerkhof. Ondertussen zette de trein onvermoeibaar zijn reis voort richting het zuiden des lands. Mijn oog viel op het krantje tussen het echtpaar. Ik wilde wel weten wat Peter Middendorp nu weer had gezien. De man slaat zoveel zaken gade, zelfs als deze zaken niet plaatsvinden. Maar het krantje werd gegijzeld door de corpulente dijen van het echtpaar.

In Arnhem en Nijmegen voltrokken zich enkele mutaties in de trein. Wat heet! Het leek wel een complete volksverhuizing. De nieuwe reizigers waren luidruchtiger, het type student, zeg maar. De verliederlijking had zijn intrede gedaan. Ik keek om en zag dat naast de rattenkop een gezonde Hollandse jongen met een bril op zijn neus zat. Haar muziek zette niet langer de toon in deze coupe. Alles was veranderd, de hele entourage. Naast mij zat nu ook een meisje van amper zestien jaar dat een eigenaardig telefoongesprek voerde. Het ging over de knaap met wie ze gezoend had. Daisy had kennelijk de volgende dag de knaap in kwestie gebeld om te vertellen dat Annabel, mijn buurvrouw, jongens zoende voor de kost. Dat vond Annabel laag-bij-de-gronds. Toen ze ook nog hoorde dat Daisy de afgelopen nacht bij Mark, de jongens in kwestie, had geslapen, waren de rapen gaar.

Crime passionnel

lag op de loer

‘Ik ga hem en die fokkin’ bitch doodmaken’, snauwde Annabel. ‘Wie is zij? Vuile hoer!’ Ze was boos. Ik vond vooral de rol van het meisje of de jongen aan de telefoon dubieus. Maar wie ben ik? Intussen vingen meer mensen het telefoongesprek op. De ogen waren gericht op Annabel en haar vuilspuitende mond. Welke maatregelen zou ze nog meer treffen? Zou enkel een liquidatie volstaan, vroegen wij ons af? Hierdoor verplaatste Annabel, die argwaan kreeg, zich naar het tussenstuk van twee coupes, om haar telefoongesprek daar voort te zetten. Het echtpaar tegenover mij keek me gechoqueerd aan. Twee paar ogen die er niets van snapten. Ik glimlachte weer, daar ben ik goed in. Maar eigenlijk snapte ik er ook niets van. Ik moest Daisy spreken om een oordeel te vellen.

In Den Bosch en Breda gebeurde er niets bijzonders. De krant keek nog steeds naar mij en ik keek naar de krant. Roosendaal was niet meer zo ver. Rattenkop was er niet meer, net als het luidruchtig bellende meisje. De trein had zijn bestemming bijna bereikt, en dan te bedenken dat hij ooit uit Zwolle is vertrokken. Het echtpaar begon zenuwachtig uit het raam te kijken. ’Zijn we al in Utrecht?’ vroeg de vrouw eigenlijk aan niemand. De blauwe borden met Roosendaal verschenen in ons gezichtsveld. Toen de omroepster ook nog berichtte over het eindstation van onze trein, sloeg de paniek toe. De oudjes kwamen moeizaam overeind, en gingen op zoek naar een conducteur. ‘Dit is toch bespottelijk’, schreeuwde de vrouw uit. Ik griste snel de krant weg die gerust had tussen hun dijen en maakte me uit de voeten. Ik kon eindelijk Peter Middendorp gaan lezen.

Kleine mannetjes in groene hemden bestormden onze trein om hem te reinigen, zoals zij dat noemen. Reinigen. Op het bord stond aangegeven dat de trein over tien minuten zou vertrekken naar Zwolle, daar waar ik vandaan kom. Dit was dus de nieuwe dienstregeling. Ik las de waarnemingen van Petertje en gooide de krant in een grijze prullenbak. Het was weer tijd voor mij om waarnemingen te doen. Er stond een reis op me te wachten van ruim drie uur – een reis naar huis. Voldaan stapte ik weer in de trein. De OV-jaarkaart, de nieuwe dienstregeling, die trein en natuurlijk het volk dat gebruik maakt van het openbaar vervoer. Ik zat weer op dezelfde vierzitter en tegenover mij nam weer het echtpaar plaats. ‘Hebben ze jou ook verkeerd geïnformeerd’, vroeg de vrouw ernstig aan mij. Ik zette weer schaapachtig een glimlach op. ‘Nee hoor, betere service konden ze niet bieden.’