Een man in de war

Die ochtend kroop ik uit mijn bed in de wetenschap dat ik allengs verwerd tot de persoon uit het doemscenario dat ik reeds tien jaar geleden had gekenschetst. De wekker van mijn telefoon gaf de stem aan deze bewustwording. In de douche sloeg ik mijn verwaarloosde lijf gade, het lichaam dat ooit bejubeld werd door de atletische vormingen en de onuitputtelijke conditie waarin het iedere dag, ondanks eerdere inspanningen, zou verkeren. Ik dook in mijn zwarte pantalon en hees me in het krappe overhemd van de Bijenkorf. Bij het soigneren van mijn gezicht, trof ik de eerste grijze haartjes aan in het spiegelbeeld van mijn halfnatte haar. Ik had nog twintig minuten eer mijn trein zou vertrekken.

Op het perron heerste een affreuze drukte, zoals je die alleen op een station in Nederland in het spitsuur ontmoet. De trein had tien minuten vertraging. De lieden nipten van hun hete koffie omdat het een ongeschreven wet is. Koffie drinken. Toen de trein arriveerde, het volk onderling drong om in een coupe te belanden, liefst op een zitplaats, deed ik niets anders dan een tweetal stappen achteruit - opdat ik me niet zou encanailleren met zoveel kleingeestige tirannie. Op die manier had ik een goed overzicht van de halve maan van gezichtjes, die allen boos keken naar mekaar, en op de mensen die op hun elfendertigst uit de trein stapten. De wachtende reizigers gebruikten het nodige ellebogenwerk om maar niet te hoeven staan. Ik stond uiteindelijk wel.

Daar had ik vrede mee.

Met mijn hoofd halfgebogen over een tweezitter en met mijn rug leunend tegen de hoofdsteun van de bank die symmetrisch stond tegenover die tweezitter, luisterde ik naar de conversatie van de twee jeugdige vriendinnen. Eén van hen hield de voorpagina van de Spits omhoog. Daarop prijkte een eigenaardige fotoanimatie van George Bush die van lieverlee, na een vijftal andere prenten, Barack Obama werd. Het blonde meisje liet deze animatie zien aan haar vriendin. ‘Weet jij wie dit zijn?’ Haar vriendin, een brunette van amper twintig jaar, keek fronsend naar de krant. ‘Dat is toch Obamarack,’ ze wees op het plaatje van Bush, ‘en die ander is die McCain. Toch?’ Haar vriendin barstte in lachen uit, vervolgens verklaarde ze de juiste namen bij de foto’s en legde ze uit dat het een animatie was. ‘Ja, sorry… Het is vroeg. Ze zien er anders uit op teevee.’ De meiden konden erom lachen.

Ik was in de vreemde stad, die bewoond wordt door vreemde mensen, zocht de halte op en zou vijfendertig minuten moeten wachten eer de bus mij zou rijden naar de Ambachtsstraat. Ik ging op mijn hurken zitten, met de angst dat mijn pantalon zou scheuren, trok een blikje Passoa Jus uit mijn tas, ontdeed het van zijn lipje en ledigde het blikje in één teug. Om me heen vochten kinderen, het type brugpieper, met mekaar en werden er rake klappen uitgedeeld. ‘Mijnheer, Mijnheer… Hij slaat mij.’ De vermeende dader kwam ook naast mij staan en begon een contra-attaque: ’Maar Mijnheer, hij noemde mijn moeder een hoer.’ Ik glimlachte een beetje, had geen zin in dat gezeur. Daarop vochten de twee jongens, die beiden een tas op hun rug droegen die groter was dan hun romp, het duel uit op de grond. De jongen met de bril stond als eerste op en smeekte mij bijkans om hem te helpen. De andere knaap begon weer over het onrecht aan het adres van zijn moeder, de hoer. ‘Allebei jullie moeders zijn hoeren,’ zei ik, ’en nu oprotten!’ Ik liftte op en trachtte ze boos aan te kijken. Ze maakten zich uit de voeten.

Toen ik op mijn bestemming was, liet ik de ouderwetse bel schellen, maar niet voordat ik een diepe zucht slaakte. Voor mij stond een huppelkut in een mantelpak die een nieuwe foutieve uitspraak van mijn naam wist toe te voegen aan de lijst, die toch al ellenlang is. ‘Al noem je me Piet, ik vind alles best.’ Ze keek me eigenaardig aan en wist kennelijk niet of mijn opmerking een boutade was of simpelweg het uitvloeisel van totale onverschilligheid. Het was dat laatste, overigens. Ik kreeg ongevraagd een mok koffie in mijn hand gedrukt - weer die koffie. Vervolgens werd mij door hetzelfde meisje in de loop van het gesprek gevraagd wat mijn verwachtingen waren, waar ik mezelf over tien jaar zag. Ik gaf haar een vriendelijke handdruk en maakte een lichte buiging, eentje uit beleefdheid. Uit verwardheid gooide zij ook een revérence ertegenaan, die van haar was elegant. Ik pakte mijn tas en trok de deur rustig achter mij dicht. Als ik in de toekomst kon kijken en kon zien wat ik over tien jaar ging doen dan had ik dat tien jaar geleden ook gedaan, en met die kennis was ik onmogelijk die ochtend zo vroeg opgestaan.