Blinden pesten met Marokkaantjes

Voor zover ik weet, is er maar één plek op de wereld waar het leuk is om te wachten. Dat is op het busstation in Amersfoort. Geen betere locatie in Nederland om aapjes te kijken, of het moet Hoog Catharijne zijn in Utrecht, maar daar is het hoge aantal zwervers en hangjongeren ronduit vervelend. Nee, doe mij dan maar het middelste bankje op het busstation van Amersfoort. De luciferbank, zoals ik hem liefkozend noem, daar kun je vrouwelijk schoon van alle pluimage bekijken en het aantal vervelende typetjes is marginaal. Echter liep mijn bewondering voor deze plek in de afgelopen week een flinke deuk op.

Woensdagmiddag moest ik weer in Amersfoort zijn, ergens in het Leusderkwartier. Dat is een mooie volkswijk, die helaas wordt ontsierd door een overdaad aan flats. Ik was een uur voordat ik daar moest zijn, gearriveerd in Amersfoort. Eerst nam ik mijn dagelijkse hap bij de Smullers, toen toog ik naar de Albert Heijn voor een smoothie en vervolgens wrong ik me door de massa naar mijn stek op de luciferbank. Lijn negen naar Leusderkwartier, die overigens vaker niet komt opdagen dan wel, stond al te wachten bij de halte. Verbaasd keek ik naar de bus, omdat hij een keer op tijd was, en vatte toen post op het midden van de bank. De infozuil boven de bus gaf aan dat reizigers moesten instappen. Ik keek lachend naar de gele letters. De bus trok op en verdween tussen alle ander bussen.

Ik had mijn benen gestrekt en over mekaar gekruist, en met mijn handen zocht ik steun ter weerszijden van mijn onderrug. Het droombeeld dat ik in mijn hoofd had van deze locatie werd gecultiveerd door de werkelijkheid: de ene schoonheid na de andere nam naast mij plaats op het bankje. Met sommigen knoopte ik een gesprekje aan, anderen prevaleerden hun iPod of mobiele telefoon boven de sociale interactie. Dat was jammer. Hoe dan ook, ik zat er weer vergenoegd bij – zoals ik altijd op die locatie helemaal in mijn hum ben. Paradijselijk wachten. Op een bepaald moment werd ik uit mijn gedachten getrokken doordat ik een blindenstok voelde tegen mijn dijbeen. Een grijze man van ruim vijftig jaar oud stamelde paniekerig allerlei woorden en bewoog zich onstuimig over het busstation. Hij wist het niet meer.

Achter hem liep een zestal Marokkaanse jongens – omdat het tegenwoordig hip is om man en paard te noemen, doe ik dat ook – , het konden er ook zeven geweest zijn, dat zich verkneukelde om de paniek van de blinde man. Eén van hen had een rol Duct tape in zijn hand. De blinde man vroeg iets verderop aan een bejaarde dame of zij hem de juiste halte kon aanwijzen. Nu heb ik dat niet letterlijk gehoord, maar neemt u maar van mij aan dat hij het deed. De vrouw dirigeerde hem naar de halte lijnrecht tegenover de plek waar zij het gesprek voerden en vertrok toen direct richting de taxi’s. Het leek er wel op alsof het oude dametje een beetje bang was voor de blinde man.

Nog voor de visueel gehandicapte – dat klinkt wat aardiger – bij de bushalte was, sprintte één van de Marokkanen naar de grote paal die bij de halte stond, deze mocro scheurde een stuk Duct tape van de grote rol en plakte dit over een ander stukje tape. Toen ook de man met de blindenstok en de bril met donkerbruine glazen bij de paal was aangekomen, rekte hij zijn arm uit in voorwaartse richting en begon met platte hand te zoeken. Hij zocht kennelijk naar het brailleschrift dat moest aanduiden waar hij zich ophield. De man hoorde het gelach van de groep Marokkaanse kansenjongeren en begon uit pure wanhoop met zijn stok in het rond te slaan. Hierbij raakte hij vooral onschuldige mensen, die aan het wachten waren op een bus.

Een buschauffeur wist met veel pijn en moeite de man in paniek tot kalmte te manen en greep hem aan zijn arm. De blinde man werd geëscorteerd naar de bus die hij moest hebben en onderwijl schreeuwde hij allerlei onsympathieke verwensingen uit aan het adres van de kansenjongeren, die op hun beurt een nieuw slachtoffer hadden gesignaleerd. Tijdens het hele schouwspel hadden alle mensen op het busstation, onder wie ik, lijdzaam toegekeken naar de pesterij van de Marokkaanse jongens. Die passiviteit is eigenlijk ook een interessante casus om te behandelen. Misschien is het een vorm van ramptoerisme, of wellicht een grote vorm van onverschilligheid. Enfin, er liep dus nog een blind iemand richting de bussen, deze keer was het een gezet meisje.

Net zoals veel andere blinde mensen, liep het meisje hortend en stotend door de enorme mensenmassa. Sommige lieden sprongen overdreven ver opzij als het meisje dreigde te passeren, anderen keken helemaal niet naar haar om en belemmerden haar de weg. Het meisje liep vrijwel direct naar de derde bushalte op het busstation en bleef daar staan, met haar rug naar de paal met het brailleschrift. Haar geleidehond nam placide plaats op de grond en begon zichzelf te beffen. De Marokkaanse jongens, die haar constant van tien meter afstand hadden gevolgd, baalden zichtbaar. Het meisje bleef stoïcijns wachten op de bus en pas toen deze arriveerde draaide ze zich om richting de paal.

Ze begon verwoed te krabben aan de tape die op de paal was bevestigd. Aanvankelijk lukte het haar niet om de grijze tape te verwijderen, maar na een tiental seconden slaagde ze er toch in. Het meisje draaide zich weer om richting de bus en stapte samen met haar hond in. De kansenjongeren snapten er helemaal niets meer van, dit was af te lezen van hun gezichten en aan de wegwerpgebaren die ze maakten. Toen zij besloten hadden om ergens anders hun heldenactiviteiten voort te zetten, liep net een viertal agenten van de spoorwegpolitie hun tegemoet. Het mondde uit in een hevige discussie, maar uiteindelijk mochten de jongens gewoon weglopen. Dat deden ze ook, richting de stad.

Naast mij nam een beeldschone blondine plaats. Ze groette me eerst en trok toen de dopjes van haar geluidsspeler uit haar oren. We keken mekaar aan, glimlachten over en weer. ‘Met welke bus moet jij mee?’ vroeg ze aan mij. ‘Lijn 9, Leusderkwartier’, zei ik, terwijl ik met mijn gedachten er niet echt bij was. ‘Ik moet naar Kattenbroek’, antwoordde ze op de vraag die ik nooit had gesteld. Ik keek, nee, ik staarde, nog een keer goed in haar saffierblauwe ogen. Ze begon te blozen, maar… het gevoel was weg. Mijn luciferbank was mijn plek niet meer. Ik stond op en ging in de bus zitten, zonder het meisje gedag te zeggen. In de bus nam ik de luciferbank nog een keer goed in mij op, diep hopend dat de herinnering de volgende keer vervaagd zal zijn.