Waar is de ‘n’ geblevah?

De jonge leraar Nederlands staat te trappelen voor het bord om zijn eerste taallesje  te geven aan twintig brugpiepers. “Werkwoorden, jongens en meisjes!” roept hij enthousiast. “Heel makkelijk: regelmatige werkwoorden zijn de doe-woorden die op ‘en’ eindigen! Wie kan daar een voorbeeld van noemen?”  Hij kijkt met twinkelende ogen de klas rond, met zijn schoolbordkrijtje popelend in de aanslag om de rijen woordjes die nu ongetwijfeld opgedreund gaan worden op te schrijven. Hij wil het de kinderen niet al te moeilijk maken, deze eerste les.
Maar helaas. Veertig stomverbaasde ogen kijken hem aan. Menig leerling schuifelt onrustig op zijn stoel. Dan waagt een blond meisje met een poppengezicht schuchter: “Werkwoordah? Doe-woordah? Ik ken helemáál geen woordah die eindigah op ‘en’!”
Had deze leraar nou bijvoorbeeld in Vollenhove op een school les gegeven, dan had hij een antwoord van dezelfde strekking gekregen: “werkwoordn? Ik ken helemáól geen woordn die  eindign op ‘en’!”

Nederland is een land met veel dialecten. Ik neem mijn petje af voor mensen die in dit landje komen wonen en onze taal moeten leren. Want het maakt veel uit of je je tweede taal in Friesland mag gaan leren of in Limburg. Maar ook ontstaat er zo langzamerhand een nieuwe trend. De werkwoorden worden niet meer uitgesproken zoals het een aantal jaren geleden nog wel het geval was.

Het viel me voor het eerst op in het programma ‘Hollands next top model.’ Niet echt my cup of tea, maar ja, als moeder van een puberdochter krijg je de vreselijkste shit door je strot gestampt. De presentatrice, Yfke Sturm, bekritiseerde jonge wannabe-models op hun uiterlijk, uitstraling, maar ook op hun algemene ontwikkeling zoals bijvoorbeeld hun beheersing van de Engelse taal, door die meisjes auditie te laten doen bij een Engelstalige mooie-hoofdjes-verzamelaar.
Helaas bleek deze Yfke haar éigen taal niet eens te beheersen. Zo stond ze tijdens het programma, waar ik toevallig een paar fragmenten van heb gezien, met een foto in haar hand. Twee meisjes stonden met angstige bambi-ogen tegenover haar, want het wrede vonnis zou worden geveld: wie er mocht blijven, en wie vanavond met de staart tussen de mooie benen het pand mocht verlaten.

“Ik sta hier met nog maar één foto in mijn handah. Degene van wie de foto is mag blijvah. De ander moet dan vanavond nog vertrekkah,” zo sprak de enigszins hese stem van Yfke. “Okee, we hebbah mooie dingah van je mogah zien. Maar je zult nog hard moetah werkah aan je presentatie.” Met stomme verbazing heb ik zitten luisteren. Wat een taalverkrachter!  Maar sindsdien hoor ik het toch echt steeds meer om mij heen.
 “Blijvah zittah! Zo kan ik je schoenah niet vastmakah!” hoorde ik van de week nog een jonge moeder tegen haar kind zeggen. Ik blijf me verbazen, maar gelukkig heeft die jonge leraar Nederlands er wél iets op gevonden.

“Vandaag gaan we het hebben over regelmatige werkwoorden. Dat zijn doe-woorden die op ‘ah’ eindigen. Wie kan er zo’n woord noemen?” Meteen schieten er twintig vingers de lucht in.
“Ik meneer! Winkelah!” “Goed zo, wie weet er nog een woord?”
“Comazuipah!”
“Blowah!”
“Spijbelah!”

En tevreden krast het krijtje van meneer Jansah over het bord, haastig, om alle werkwoordah op te schrijvah.