Het heerlijke studentenleven

Het liep allemaal aanvankelijk niet zo soepel, maar deze week gaat het dan echt gebeuren. Ik ga verhuizen! Voor de tweede keer verlaat ik het ouderlijk huis om mijn heil te zoeken in een studentenkamer. Volgens ervaringsdeskundigen is de studententijd de mooiste periode uit je leven. Nu ben ik doorgaans wars van conformistische prietpraat en geloof ik niet zo in de mythes van oude mensen over een vervlogen verleden. Maar deze keer is het anders! Het studentenleven is ideaal voor een dwaalgeest als ik. Ik kijk er dan ook reikhalzend naar uit. Toch zijn er altijd van die ogenschijnlijk futiele zaken die je ontevreden kunnen stemmen. 

Zo wacht nagenoeg iedere student het trieste lot van de gedeelde faciliteiten – badkamer, toilet, keuken enzovoorts. Als je een beetje pech hebt, moet je de hele klerezooi delen met vier andere mensen. Bij mij is dat gelukkig niet het geval. Ik heb slechts één buurmeisje met wie ik de zaken moet delen. Dat is vrij aangenaam, eigenlijk. Het zou nog aangenamer zijn als dit buurmeisje beeldschoon, single en gewillig zou zijn. Ja, dat is een absurde droomgedachte, een beetje ridicuul zelfs. Al ben ik niet de enige die in de ban is van dit droombeeld. 

Drie weken geleden hoorde ik voor het eerst dat ik mijn huis moest delen met een meisje, dat vertelde de vorige bewoner mij. Toen ik dit weer doorvertelde aan mijn familie, vrienden en klasgenoten, ontspon zich een collectieve zoektocht binnen deze kringen naar de identiteit van het meisje. Is ze mooi? Wat studeert ze? Hoe staat ze in het leven – is ze tamelijk licht van zeden? Een aantal klasgenoten zocht haar Hyves-account op en vrienden hielden halt bij het huis (uiteraard deden ze dat alleen als ze er toevallig langsliepen, anders zou de hele zwik vrij ziek zijn). Hoe dan ook, ondanks alle inspanningen werd niet duidelijk wat voor vlees we in de kuip hadden. Er restte ons niets anders dan het wachten op het moment van de overdracht van de sleutels.

Toen ik de sleutels overhandigd kreeg, vertrok ik vrijwel direct naar de kamer. Ik was nieuwsgierig. Door een overvolle agenda had ik de ruimte vooraf niet kunnen bezichtigen. De locatie en het appartement bevielen mij wel, al was de bus, die vier keer per uur voor het complex langsrijdt, een mogelijke stoorzender in de vroege uren. Goed, dat was welbeschouwd ook niet zo'n groot probleem. In de kamer trof ik wel iets aan dat me tegenstond. Anders dan ik verwacht had, lag er geen tapijt of laminaat en waren de muren in erbarmelijke staat – iets met gescheurd behang en zo. Bovendien was het plafond eenzelfde lot ten deel gevallen als de spierwitte Turkse Angora die mijn ex en ik vroeger hadden: de witte kleur was verworden tot nicotinegeel.

Terwijl mijn naaste omgeving nog steeds bezig was met mijn buurvrouw, was ik hevig aan het mijmeren over de woonruimte zelf. De kamer vroeg namelijk om meer tijdsinspanning dan ik te bieden had. Daarom heb ik alles dus maar uitgesteld tot deze week – de herfstvakantie. Ondertussen was de nieuwsgierigheid van mijn vrienden en klasgenoten niet meer te temmen. Dus nam ik mondjesmaat een aantal van hen mee naar de kamer, opdat ze zelf konden kijken wie ze regelmatig zouden tegenkomen tijdens een bezoek aan mijn huis. Maar het meisje was in geen velden of wegen te bekennen. De aandacht voor haar persoon groeide, ook mijn nieuwsgierigheid nam toe. Zo werd het gezichtsloze buurmeisje een cultfiguur, iemand die schitterde in afwezigheid, een figuur over wie men veel sprak, maar die door niemand was gadegeslagen. 
 
Tegen het einde van de vorige week bezocht ik de kamer voor een laatste keer, eer ik daadwerkelijk zou beginnen met klussen. Ik was met een klasgenoot. Bij binnenkomst zagen we meteen dat de deur tegenover die van mij openstond. Het moment was daar. Mijn buurmeisje was thuis en we zouden haar elk moment zien. De spanning liep hoog op. We trokken allebei een beugel Grolsch uit het krat in mijn kamer, leunden tegen een muur aan en wachtten geduldig totdat ze naar buiten zou treden. Dat moment liet op zich wachten. Vier flesjes verder maakte ze dan eindelijk de gang naar de keuken. Ik liep er ook heen om me voor te stellen, net zoals mijn klasgenoot.

Als een beeldschone vlinder dwarrelden het toekomstbeeld en de mythe rondom haar persoontje in het rond, drie weken lang. Na elke dag die passeerde, werd het verhaal iets mooier, het vooruitzicht volmaakter en zijzelf kreeg langzamerhand de status van een godin. Maar de werkelijkheid stak ons als een gemuteerde wesp. Onvermurwbaar. Voor ons stond een corpulente, roodharige, autistisch ogende dame van begin twintig. De droom was niet meer. Het was over. Ik stelde mij keurig voor en trok snel de deur dicht. Dat kratje Grolsch hadden we daarna ook snel klaargestoomd voor de flessendienst van de C1000. Doffe ellende.

De week daarop bleef iedereen me confronteren met dezelfde akelige vraag. 'Heb je jouw buurvrouw al ontmoet?' En altijd moest ik dan weer uitleggen dat het niet is geworden wat we hadden gehoopt. Zo deed het gerucht snel de ronde. De animo voor mijn buurmeisje was niet afgenomen. Sterker nog, hij nam zelfs toe. Van droomobject verwerd zij van lieverlee tot circusattractie. Iedereen wilde met eigen ogen de schade observeren. De meest onmenselijke vorm van ramptoerisme. Ik vond het allemaal wel best. Nu dat fabeltje de wereld is uitgeholpen, kan ik mij tenminste met onverdeelde aandacht richten op het kluswerk. Ik ben klaar voor mijn hermitage. De buurvrouw? Ah, je kunt ook niet alles hebben.