Een string boven de broek

Column door O.Akyol


Het waren de laatste stuiptrekkingen van de lente die mij in een jolige bui hielpen en waardoor ik allerlei activiteiten buitenshuis wilde ondernemen. Ik werd wakker rond 09.00 uur en liep ietwat onwennig door het huis. Sommige mensen hunkeren in drukke tijden naar een dagje vrij, maar ik had geen flauw benul van wat ik kon doen. De kastanjeboom van de buurvrouw was een fleurig palet van kleuren die gelieerd zijn aan het zomerse gevoel. Heel mooi allemaal. Het mijmeren over een bevredigende daginvulling nam in alle hevigheid toe. Wat te doen op een stralende dag zonder verplichtingen?

Ik belde een vriend op om te vragen of hij nog plannen had. Hij is namelijk chronisch vrij, heeft vanaf zijn zestiende nooit gewerkt of gestudeerd en dus mag je in alle redelijkheid stellen dat hij een connaisseur is op zijn eigen vakgebied: Nietsdoen. Hij stelde voor om af te spreken op het centraal station, alwaar hij zijn plan zou ontvouwen voor deze dag. Ik wist niet wat hij had bekokstoofd, maar het was voor mij in ieder geval altijd beter dan thuiszitten en me stierlijk vervelen. Dus ik dook onder de douche, trok daarna wat vrijetijdskleding aan en stiefelde naar het station.

Toen ik daar arriveerde zag, ik dat hij al post had gevat op een bank tegenover de hoofdingang. Hij was gekleed alsof we op het punt stonden om uit te gaan: De gel in zijn haar in combinatie met het zonlicht had een verblindend effect, de zonnebril deed denken aan een of andere popster en de bovenste twee knoopjes van zijn overhemd had hij losgemaakt. Toen ik hem naderde, rook ik ook nog de penetrante geur van Jean Paul Gaultier, hét parfum voor de hoerenlopers en quasicasanova’s van deze wereld. Ik ging met beide handen in mijn zakken naast hem zitten en keek hem onderzoekend aan. ‘Waarom ben jij in vredesnaam zo gekleed?’

Hij reageerde niet direct op mijn vraag, mijn vriend. Zijn hand ging naar het zakje van zijn overhemd en daaruit haalde hij een klein sigaartje, van het merk Moods. De sigaar stak hij overdreven ver in zijn linkermondhoek, trok hem er weer uit om eraan te ruiken, plaatste hem weer op hetzelfde plekje tussen zijn lippen en stak hem toen aan. ‘Luister, vriend’, zei hij.
‘Je weet dat we vroeger hier altijd kwamen om meisjes te bekijken. Nou, ik kan je mededelen: de tijden zijn niet veranderd. Wij komen hier nog steeds om meisjes te bekijken en om af en toe te strooien met een knipoog of een psst.’ Volgens mij was ik die fase van mijn leven ontgroeid, maar kennelijk gold dat niet voor iedereen.

Dus we gingen meisjes kijken.

Om kwart voor elf kwam de trein uit Amsterdam aan, zag je dat het drukker werd op het station en ging mijn vriend plotsklaps rechtop zitten, een beetje statig zelfs. ‘Nu gaat het gebeuren’, lispelde hij. De eerste vrouwelijke gestalte die het voorportaal verliet, was en potige dame van ver in de twintig. Ik keek niet naar haar, maar richtte mijn ogen op mijn vriend. Hij stond op, maakte een koker van allebei zijn handen en bracht deze naar zijn mond: ‘Boe! Boe! Wegwezen.’ Ze viel dus niet echt bij hem in de smaak. Kort daarop kwam het volgende meisje. Een adolescent met zichtbare haast. Ze liep richting een telefooncel en begonnen te stommelen bij een fiets. Mijn vriend sprong weer op en bestudeerde het meisje met een mond die wagenwijd openstond. Hij zag iets.

‘Kijk, kijk...’, riep hij gehaast. Met mijn slechte ogen kon ik niet waarnemen waarop hij doelde. Kennelijk had hij dit door. Hij greep me bij mijn elleboog en trok me een stukje mee. ‘Kijk die string, gek!’ Ik deed nog twee flinke stappen naar voren en zag toen een lilakleurige, beetje doorzichtige string boven de spijkerbroek van het meisje uitkomen. Net op dat moment boog zij zich voorover om een sleutel of iets dergelijks uit haar tas te halen en kregen we ook goed zicht op haar bilnaad. Mijn vriend was helemaal in extase en begon bijkans te juichen. Toen besloot ik naar het meisje te gaan en haar te confronteren met de ongewenste peepshow die ons ten deel was gevallen - ook om haar te beschermen tegen mensen als… Ja, tegen mensen als wij.

‘Mag ik misschien iets opmerken?’ Ze keek me afkeurend aan. Het puntje van haar neus was opmerkelijk rood – misschien vanwege een verkoudheid. ‘Wat moet je?’ vroeg ze bits. ‘Ik moet niets, hoor… Het viel ons, mijn vriend en ik, alleen op dat je string, die lilakleurige, ver boven je broek uitsteekt. Dus ik dacht: ik neem je in bescherming tegen jezelf.’ Het meisje drukte met haar rechterhand nonchalant en daardoor tevergeefs haar string in haar broek en maakte een wegwerpgebaar. Ik zette een pas vooruit, boog een beetje en keek naar haar achterwerk. ’Je ziet het nog steeds hoor.’ Maar het meisje negeerde mij nu finaal. Ik probeerde het nog een keer: ‘Zo’n string boven je broek is niet elegant, ordinair zelfs, en bovendien kan het bij bepaalde mensen een verkeerde indruk wekken. Bij mensen als…’, ik keek even om me heen, ‘…Ja, bijvoorbeeld bij mensen als hij.’ Toen wees ik naar mijn vriend.

Maar het meisje was niet gediend van mijn advies.

We zaten weer op het bankje, mijn vriend en ik. ‘Zijn al die meisjes wier string boven de broek uitsteekt slechte meisjes?’ vroeg ik op kinderlijke toon aan mijn vriend. Hij nam een laatste hijs van zijn sigaar, eer hij hem weggooide. ‘Ze doen in ieder geval niet hun best om de schijn van die gedachte weg te halen.’ Daar dacht ik even over na. ‘Misschien zijn ze wel gewoon laks?’ Hij zuchtte. ‘Dat zou best kunnen, maar de schijn blijft aanwezig.’ Op dat moment zag ik op de grote klok dat het kwart over elf was geworden. Het werd weer druk. Een jong meisje van amper veertien jaar liep met een klein, bruin hondje voor ons langs. Toen ze passeerde viel de witte string die boven haar broek uitstak ons op. Mijn vriend keek lachend naar mij. ‘Die heeft nu ook de schijn tegen.’