Groep 8: geweld en vakantie

eerdere delen / groep 1: haar verneukt
groep 2: glijbaan-vluggertjes

groep 3: bloederig breekbaar

groep 4: geile stagiaire
groep 5: de dood en Diana
groep 6: krassen-krassen met de juf
groep 7: Fox Kids en Harry Potter


2000-2001

Groep acht bracht geneugten en gruwelen, dieptepunten en hoogtepunten, en heel veel beschrijfbare momenten. Er was kamp, de cito-toets, een enorm werkstuk over de Romeinen, een spreekbeurt over bouviers (met onze blonde Barry), een afwijzing en een afgeslagen aanzoek. In groep acht was de aanslag op de USS Cole, werd Bush onwettig verkozen, reed een treintje voor de laatste keer een tunnel in Kaprun in en liep de G8-top in Genua volledig uit de hand. De internationale spanningen namen toe. Het aantal koeien nam af door MKZ. Pim Fortuyn maakte zijn opmars. Groep acht was spannender dan ooit.

Meester Zilvervos was een man van een jaar of vijfenvijftig, met een rood brilletje op zijn puntneus. Hij had een grijzige kabouterbaard, praatte met consumptie en was, retrospectief, doodongelukkig. Hij gaf al dertig jaar les aan groep acht en had meerdere malen geprobeerd (onder)directeur te worden. Hij werd altijd geweigerd. Hij was, mede daardoor, een echte driftkikker. Schoot snel uit zijn slof, gaf veel straf en speelde gruwelijk favorietje. Jan en ik rebelleerden hiertegen, en ontmoetten meestal driftbuien en tirades. Wij schreven een stukje voor de “Kamp-krant” van 2001, over het eten dat we kregen. Het was buitengewoon negatief en scherpzinnig, de macaroni en vlaflips werden culinair de grond in geboord en van het weken oude brood werd flink betuigd. De meester las ons uitgeprinte stukje achter zijn bureau terwijl we ergens op een donderdagmiddag zaten te rekenen.

“BERT!” Meteen viel het geroezemoes in de klas volledig stil.
“Ja meester?” Ik keek op van de sommen naar de bebaarde man. Zoals altijd als hij een driftbui kreeg, liep hij rood aan, met grote uitpuilende ogen.
“Kom nú hier.” Ik stond op en liep naar zijn tafeltje. Hij vroeg woest waarom ik zo uitermate negatief in de kampkrant had geschreven. Hij maakte duidelijk dat honderden familieleden dit lezen en hoe ik een schande was voor de klas. Waarom had ik het gedaan?
“Ik schreef op wat wij meemaakten, meester. Niets meer, het eten was ook heel erg vies.” Uit de klas klonken instemmende geluiden.

De meester keek me aan met grote haatvolle ogen, hief zijn arm omhoog en mepte me in mijn gezicht. “ROTJONG!” Meteen daarna verbleekte hij, stak zijn arm achter zijn rug, en ging zitten in zijn stoel. Hij verontschuldigde zich voor de klap. Ik zei dat hij dat maar tegen de directeur moest zeggen. Ik vroeg Jan of hij naar de directrice wilde lopen om het voorval te melden, liep de meester voorbij en informeerde mijn ouders. Ze reageerden woest, en eisten verontschuldigingen. Twee weken later werd ik om iets volslagen onbenulligs -praten voor mijn beurt in een discussie- de klas uitgestuurd, om een middag in groep twee te verblijven. De invaljuf -net klaar met d'r opleiding- vond me “een kinderachtig ventje.” Ik moest maar gaan spelen met de andere kleuters. Weer stapten mijn ouders woest naar de schoolleiding, zich afvragende welke leermethodes tegenwoordig genuttigd worden op de Pabo.

Ik schreef op de laatste schooldag een brief aan de directie, waarin ik hen bedankte voor het onderwijs dat ik had ontvangen en hen vroeg het stigmatiserende beleid dat ze op mij toepasten, níet bij mijn broertje voort te zetten. Dit werd uiteraard niet gehonoreerd. De schoolleiding stapte zelfs naar mijn ouders. Met mijn broertje is het nooit wat geworden: die werd dusdanig geschoffeerd, gepest, gestraft voor dingen die hij niet had gedaan en zo nog veel meer, jarenlang, dat hij in groep vijf naar een andere school ging.

Twee weken later kwam het jaar ten einde. Ik moest een paar dagen eerder weg, omdat ik bij mijn zus in Amsterdam ging logeren. Die woonde op de Insulindeweg, en nam me altijd mee naar leuke tentjes, musea, parken en wat niet al. Ze had een klein flatje op de begane grond, huisnummer 202, vlakbij het metrostation en de winkelstraten van Zuid-Oost. Mijn zevenjarige broertje en ik gingen er graag heen: we mochten op het mini-zwartwit-tv'tje kijken wat we wilden, er waren muren vol boeken en altijd lekker vers gekookt multiculti-voedsel. Ze woonde half-half samen met haar Marokkaanse vriend, ook een academicus. Die was in dat jaar naar Marokko, om de papieren te regelen voor het opgeven van Marokkaans burgerschap. Dat duurt daar vrij lang, en pas bij duizend dollar inleg gaan de ambtenaren meedenken. Hij is nu allang weer terug, en ze zijn gelukkig getrouwd; ze hebben een enorm intelligent dochtertje van anderhalf.

Wij logeerden bij mijn zus, omdat mijn ouders hun vrienden in Amerika gingen opzoeken. Op de dag van afscheid reden we met de auto naar Schiphol, met de halve familie in twee auto's. We gingen onze ouders uitzwaaien, en dan met de metro richting zus' huis. Twee zussen, drie broers, en twee ouders; het was een bont gezelschap, dat daar op 16 juli 2001 door de hallen van Schiphol struinde. We gingen zitten in het restaurant op de eerste verdieping, vanwaaruit je de incheckbalies kunt overzien. We praatten wat, dronken koffie, de ouderen staken een sigaretje op en wachtten op pap en mam. Die waren inmiddels met koffers en al naar de incheckbalie van Iceland Air gegaan, om de reis, die via IJsland zou lopen, officieel te beginnen. We stonden op het balkon van het restaurant, en zwaaiden naar mijn ouders, die met de rug naar ons toe stonden. “Paaaa!” schreeuwde ik joviaal de drukke hal door.

Mijn vader draaide zich om, zwaaide terug, belde mijn zus op haar mobiel, die op haar beurt de telefoon aan mij gaf.
“Jullie moeten even komen”, zei mijn vader.
“Wie, wij allemaal?”
“Nee, jij en '94.” Ik stemde toe, en vertelde wat hij had gezegd. Ga maar, zeiden de oudere broers en zussen. Mijn broertje en ik liepen verward de roltrap af, richting de incheckbalie. Daar stonden mijn vader, mijn moeder, een paar reizigers en drie grondstewardessen breed glimlachend op ons te wachten.
“Wat is er aan de hand?” vroeg ik. Mijn broertje keek angstig om zich heen.
“Jullie dachten dat je naar je zus ging om te logeren terwijl wij lekker twee weken in Maryland en Washington rond zouden lopen? Mooi niet, dus!” Mijn vader glimlachte, maar mijn kwartje viel niet. Ik was nog nooit verder geweest dan Londen en België.
“We blijven thuis?!”
“Nee, jullie moeten even door die poortjes daar lopen, zometeen.”
“Maar dat is naar het...” Kling. Kletterend viel het kwartje op de grond. “MOGEN WE MEE?!” Ik vloog naar mijn vader en kon mijn geluk niet op. Amerika was mýthisch voor me. Ik sprong van vreugde. Mijn broertje vond het eng en begon te huilen, die wilde lekker in Amsterdam blijven. Uiteindelijk ging hij toch maar mee, en liepen we met z'n vieren vrolijk het niemandsland dat achter de security-paaltjes gloorde in.

Bestemming: one nation, under God, indivisible, with liberty and justice for all.

Daarover meer volgende week, in de vakantiecolumn. Twee weken impressies van een twaalfjarig ventje met een vakantiedagboekje en twintig wegwerpcameraatjes; daar zou ik zo nóg een reeks over kunnen schrijven. Over twee weken komt natuurlijk de eerste klas van de middelbare, 2001-2002, met Pim, JP, en de War on Terr.


groep 8 in 4 minuten:



deze week weer een compilatiemuziekje van alle nummer 1-hits in de top 40 van groep 8, ditmaal zonder plaatjes. moviemaker liep steeds vast; dank je, bill gates :')