Karma met een bushok

Column door O.Akyol

In de Amerikaanse hitserie My Name is Earl besluit het hoofdpersonage na een moment van bezinning dat hij zijn leven moet beteren. Earl gaat aan zijn karma werken. Hoe? Vrij simpel eigenlijk. Hij maakt een lijst van alle mensen die hij onrecht heeft aangedaan en zoekt vergeving door allerlei tegenprestaties. Een nobel streven, als je het mij vraagt. Gisternacht zat ik dronken op de stoep tegenover de bushalte bij ons in de wijk, en moest ik diep nadenken over Earl en zijn missie. Ik had geen zin om een lijst te maken: meer dan de helft van mijn streken heb ik uitgericht na een flink bacchanaal. Die herinner ik me dus niet meer (zeker nu Korsakov om de hoek komt kijken). Nee, ik besloot dat ik de volgende generatie moest wijzen op kwajongensstreken die nergens goed voor zijn. Zoals het slopen van bushokjes. Iets wat ik vroeger frequent deed. Dus ik ging wachten.


Rond 04.00 uur werd het van lieverlee drukker. Ik had mijn benen gestrekt en sloeg ze over elkaar. Af en toe fietste iemand voorbij. Met de palmen van mijn hand leunde ik achterover op de stoep. Vannacht moest het gebeuren. Iedere zondag als ik langs deze weg naar voetbal fiets, zie ik dat de ruiten zijn vernield. Dus waarom vannacht niet? Met engelengeduld bleef ik zitten op de rand van de stoep en staarde naar de overkant. Naar het bushokje. Best een wonderlijk ding, eigenlijk. Iemand moet ooit bedacht hebben dat enkel een paal niet volstond en creëerde terstond een bushokje. Wellicht heerste er twijfel bij de schepping van het bushok. Ja, want het is altijd ‘bushokje’. Verkleinend dus.

Waarom is het niet gewoon een bushok?

Als je overdag over straat loopt, trekt zo’n bushok weinig aandacht. Bushokken opgetrokken uit hout of glas, altijd met zo’n ellendige advertentie erin van de C&A, Peter Langhout Reizen of zo’n blonde temeier van de Livera… ze stellen niets voor. Noodzakelijk kwaad! Nee, niets bijzonders aan een bushokje onder het zonlicht. Maar ’s nachts… ’s nachts verandert de zaak. Dan zijn het geen timide en nutteloze ornamenten aan de weg, want zodra de maan verschijnt, zijn het prooien voor losgeslagen tieners, die heroïsch gedrag willen vertonen door het enorme glaswerk met een flying kick aan gruzelementen te schoppen. Als het kapot trappen van de glazen in een bushok een Olympische sport was, dan had ik zeker een gouden medaille behaald op het individuele onderdeel. Sterker nog, met mijn vrienden samen hadden we zelfs het ploegenklassement gewonnen.

Enfin.

Dat was vroeger.

Ik stond dus te wachten.

Na ongeveer een uur verscheen het tweetal dat balans moest brengen in mijn karma. Twee Turkse jongens van ongeveer achttien jaar stiefelden op een afstand van twintig meter richting mij, maar belangrijker: ook richting het bushok. Dit was het moment. De langste van de twee zette net zijn hink-stap-sprong in om de ruiten van het bushok een enkeltje glasbak te bezorgen, maar hield in door een vermanende kreet van mij. ‘Wat moet je, man?’ vroeg hij agressief. Ik keek nog een keer naar de halte, om er zeker van te zijn dat de aanslag was mislukt. ‘Ik moet je tegenhouden, vrind. Je zult later spijt krijgen van je daad. Dit bushokje heeft jou toch niets misdaan?’

Intussen was zijn vriend ook bij ons komen staan. Hij had een pokdalig gezicht, strak geëpileerde wenkbrauwen en een opvallend matje. Bovenal had hij ogen in zijn ponem die tolden. Hij was lazarus. ‘Is er een probleem?’ stamelde hij met dubbele tong. ‘Ja’, zei ik, ‘vannacht bewaak ik dit bushok, en ik wil niet dat er iets mee gebeurt. Dus gaan jullie maar elders kattenkwaad uithalen.’ De twee keken elkaar met onbegrip aan en liepen door. Daarop besloot ik weer post te vatten op de plek waar ik reeds twee uur had gezeten. Het was weer het bushok en ik. Ik vroeg me af of dit nu goed was geweest voor mijn karma. Zo voelde het niet.

Misschien koesterde het bushok helemaal geen rancune jegens mij?

Het begon kouder te worden. After Eden keek me nog steeds aan met een guitige blik, bloedgeil werd ik ervan. Afgezien van de twee Turkse jongens, was er verder niemand meer verschenen. Niemand wilde de ruiten vernielen. Blijkbaar was mijn karma helemaal niet zo’n zootje. Er was immers geen goede daad te verrichten. Ik stond op, naderde de halte en keek nog een keer goed in de blauwe ogen van de blonde stoot op de advertentie. Toen nam ik een bescheiden aanloop en schopte keihard op haar neus. Mijn hele lichaam veerde terug. Maar geen glasscherven. Geen glasgerinkel. Nee, helemaal niets. Wat een opluchting. Karma stond kennelijk nog bij mij in het krijt.