Een nestje van afval

Column door B.Shelton


Gebiologeerd staar ik uit het raam. Ik verbaas me over het aanpassingsvermogen van de kraai, die op de overloop tussen twee kantoorpanden een nestje maakt van rietjes, verpakkingen, stukjes plastic tas en hier en daar een verdwaald takje. Het ene moment ben je met je volledige aandacht aan het werk, het andere moment waait je concentratie als een verkleurd Albert Heijn-bonnetje uit een geïmproviseerd kraaiennest weg.

Toen ik hier begon met werken leek het nog zo mooi; een groot bureau, snelle computer, goed salaris, leuke collega’s, makkelijk werk en lekker in de buurt. Natuurlijk is het wel opeens veertig uur per week doorbrengen achter een scherm, maar voor iemand die voorheen niets anders voor zijn geld deed dan de plakkerige resten van gesmolten-kaasgerechten van driehonderd borden per dag te schrapen is een kantoorbaan helemaal niet zo’n vervelend vooruitzicht.

De kraai is ondertussen verdwenen, en zonder hem (of haar) lijkt het nestje meer op een hoopje vuilnis dat zich verzameld heeft aan de voet van een volle afvalbak in het centrum. Ik ben een paar seconden opgewekt als ik denk aan de wijze les die te halen valt uit het feit dat dit kleine bergje troep voor de één niets hoeft te betekenen, maar voor een ander van levensbelang kan zijn. Langzaam maar zeker zie ik meerdere vogels voorbij komen, allemaal op weg naar het enige grasveldje in de buurt. Lunchtijd staat om de hoek, en mijn duizenden collega’s lijken om vijf voor twaalf massaal tot leven te komen. De vogels weten dat, en mijn kraai zal met de duiven, musjes, meerkoeten, eenden en stadsmeeuwen vechten om een plekje op de eerste rij als straks de overgebleven lunches zullen worden uitgedeeld.

Elke dag lijkt hetzelfde hier. Het plezier dat mijn collega’s halen uit grappige mailtjes doorsturen en elkaar op (uiterst onschuldige) wijze in de maling nemen is nooit bij mij aangekomen. Ik grinnik ongewild mee als de collega van de kamer hiernaast achter de glazen ruit van ons kantoor doet alsof hij een trap afloopt, maar ik weet dat ik nooit diegene zal zijn die volgende week het gesprek op gang zal brengen met “Weet je nog, toen Willem hier voor de ruit zo deed alsof ‘ie een trap afliep?”. Ik zal altijd degene blijven die dit moet aanhoren, en uit beleefdheid vrolijk zal reageren, al is het met een simpele “Ha ha, ja, dat weet ik nog...”.

De kraai is klaar met eten, zit weer in het menselijk-afval-nestje, en lijkt nu alleen nog maar van het uitzicht te genieten. Er komt een dag dat ik hetzelfde doe. Een dag waarop ik mijn eigen nestje heb gemaakt, en mijn eigen gang kan gaan. Een dag waarop ik na het eten kan gaan zitten, en alleen nog maar van het uitzicht hoef te genieten. Een uitzicht zonder kantoorpanden.