Groep 2: glijbaan-vluggertjes

eerdere delen / groep 1: haar verneukt

groep 2: 1994-1995

 Groep 2 betekende voor mij vooral het beginnen van de sleur. Mijn hele schoolcarrière heb ik me weten te vervelen, en naar mijn herinnering begon dat al rond vijf- of zesjarige leeftijd. Het hele jaar -ditmaal met een juf van omvangrijke proporties, oranjerood krulhaar, onderkin en lange, lange rok- zette ik netjes blokken op elkaar in de blokkenhoek, knip-en-plakte ik stoplicht na prikpenklok, en kleurde ik twintig keer een regenboog van kleuren op de geblokte olifant Elmer, ik heb daar nog een album van.

In groep 2 haalde ik mijn veterstrik- en zwemdiploma en werd ik vriendjes met, hoe zal ik hem eens noemen, Henk (die geboortejaar-aliassen werken niet meer als iedereen uit 1988 of '89 stamt). Veel diepgang had het destijds niet: het bleef vooral bij buiten spelen, hutten bouwen van lakens en wasknijpers, en héél veel wolbollen maken (een bol wol om een donutvormig stukje karton rijgen, aanduwen, langs de hand afknippen en voilà, daar is je pluizenbol). Thuis was het nog altijd een drukte van belang. Met tegen het einde van groep 1 een nieuw broertje ('94) kwam het aantal broers en zussen op zeven te staan. Ook muziekherinneringen zijn er afdoende, maar terugblikkend levert het jaar maar weinig noemenswaardig materiaal op.

Op één van die vrije woensdagmiddagen, die ik pas na de kleuterschool -toen ze niet langer vrij waren- bewust heb kunnen waarderen, gingen Henk en ik weer buiten spelen. Groep 2 liep tegen haar einde, juni 1995, mooi weer, de zon straalde, en wij ook een beetje, maar niet zoals in Tsjernobyl. Later zou ik erachter komen dat Henk op de werkelijke geboortedag van Jezus jarig was*, maar naar zijn heilsgeheim kon ik op mijn zesde alleen maar gissen. Tegenover mijn huis was een speeltuin, die naast een openbare school lag. Die school werd op onze school 'die heidense rotschool' genoemd, zij noemden ons 'Willem van Oranje, kut met franje', hetgeen in een vete had geresulteerd die al sinds de jaren zestig aanhield.

De hervormd-christelijke Willem-kinderen werden dan ook geacht niet op het plein van 'de openbare' te spelen. Wij weken meestal een meter of tweehonderd uit, naar het plein van onze school, of bleven in het speeltuintje tegenover mijn huis. Daar had je hele kekke schommels en zo'n lifesize-pogostick-geval, maar geen glijbaan. De heidenen, en daar komt de aap uit de mouw, hadden er wél een op het plein staan, en een fatsoenlijke ook. Het was een constructie van een meter of zes, zeven hoog, waarin je omhoog kon klimmen via een wirwar van gladgeschaafde boomstammetjes. We speelden in die toren van lang geleden omgezaagde bomen altijd onze indianen-avonturen.

Mijn grote mankement was destijds al dat ik nogal lui was. Via de houten toren naar boven klimmen was leuk, maar vermoeiend, je kreeg er splinters van en je moest uitkijken dat je niet voortdurend je hoofd stootte. De glijbaan zelf was een diagonaal naar beneden lopende stalen plaat van een centimeter of vijftig breed en een meter of tien lang. Ik vond het beklimmen van de toren niet opwegen tegen de lol van het glijden, en verzon al snel een eigen manier. De glijders werden tijdens hun tocht naar beneden aan weerszijden beschermd door een ongeveer dertig centimeter hoge rand van roestvrij staal, met een reling erbovenop gelast.

Ik bedacht dat je de glijbaan ook op kon komen door de baan zelf op te lopen en je vast te klampen aan de ijzeren zijkanten. Mijn vriendjes vonden het meestal te gevaarlijk, maar ik klauterde tweemaal zo snel de glijbaan op, waarmee ik mijn methode ethisch gerechtvaardigd achtte. Ook die middag in mei 1995 klom ik weer één keer via de toren, besloot ik de rest van de ritjes via het glijvlak omhoog te klimmen en hadden mijn vriendje Henk en ik plezier voor twee. Totdat.

Tot ik weer omhoog klom, de in de zon warm geworden staalplaat op, me vastgrijpend en optrekkend aan de rand, de allerlaatste keer. Het was al vijf uur geweest en we moesten eigenlijk naar huis. Bijna bovenaan vlakte het schuine gedeelte af naar het zitgedeelte; de truc was om daar overeind te komen, om te draaien, te gaan zitten en weer van de glijbaan te roetsjen. Dat gaat altijd goed, tot het een keer níet goed gaat. Ik stond te snel op, draaide, kon mijn evenwicht niet bewaren, probeerde me nog vooroverbukkend aan de stalen rand van de glijbaan vast te klampen, maar miste 'm en kukelde eroverheen, hoofd naar beneden, kaarsrecht richting het genadeloze en keiharde 30x30-grijze-stoeptegel-plein.

Nu nog herinner ik me dat ik mijn tot dan toe vrij korte leventje aan me voorbij zag schieten, de angst van het vallen die langzaam in totale paniek oversloeg, het nog wat halfslachtig proberen de grond met mijn korte armpjes tegenhouden en uiteindelijk het beeld op zwart. Een paar seconden later werd ik wakker met een huilende Henk die over me heen gebogen stond. Ik had enorme hoofdpijn, een schaafwond op mijn hand, en een wondje op mijn voorhoofd waar bloed uit kwam sijpelen. Henk wees me erop en ik begon nog veel harder dan hem te brullen. Ik ging overeind zitten en snikte om mijn zus. Henk rende de honderd meter om de school heen, naar mijn huis, '79 halen. Twee minuten later kwam ze aanhollen, lachte ze wat nerveus en nam ze me mee. Thuis kreeg ik een ijsje en een Tommie-pleister, waarmee voor mij de kous af was. Ik moest de volgende ochtend wel even naar de dokter, waar bleek dat ik een lichte hersenschudding had opgelopen.

Nu, dertien jaar later, denk ik als ik langs het plein fiets terug aan de glijbaan, en daarmee het verhaal van de enige hersenschudding die ik tot nu toe heb mogen meemaken. De glijbaan zelf is eind jaren '90 weggehaald, omdat de inspectie het ding onveilig achtte.

*Het is een keer berekend, dat in Bethlehem inderdaad een ééns per zoveel tienduizend jaar terugkerend astrologisch fenomeen plaatsvond rond de tijd van Jezus' geboorte, en wel op 17 april -6.

volgende week: groep 3.

 

vangelis – conquest of paradise (nummer 1 in de nederlandse top 40 van 6 mei tot 14 juli 1995) - verreweg het meest megalomane staaltje nep-latijn van de nineties