Vroeger


Wat ooit een groot, mooi, welvarend land was, waar communisme in de smaak viel, is nu niks meer dan een hoop landen. Uiteengevallen door oorlog, verdeeld door haat en toch nog geliefd door de inwoners. Wat ooit een stad was, het laatste punt tussen Bosnië en Kroatië, is nu niks meer dan een gat vol met afgebroken gebouwen, die ouder ogen dan de ruines in Griekenland. Het barst er van de depressieve mensen en een bedrukt gevoel van overweldigende emoties over ‘hoe het vroeger was’.

Hoe was het vroeger? Vroeger gaat voor mij niet verder dan toen ik 4 jaar oud werd. Ik zat op de veranda, mama mocht er niet bij komen zitten, omdat ik m’n eigen veters wilde leren strikken. Ik herinner me nog goed dat het erg lang duurde en het resultaat was een knoop die mijn moeder er niet meer uit kreeg, waardoor ze m’n veters door moest knippen. Ik huilde, heel erg. Een paar dagen later vierde ik mijn 4e verjaardag. Als goedmakertje, omdat ik zo verteerd was door verdriet vanwege mijn tekortkoming van het niet kunnen strikken van je eigen veters, kreeg ik van mijn oma een taart in de vorm van een schoen met veters erop! De taart was van chocolade en iedereen genoot er met volle teugen van. Verder herinner ik me nog dat ik toen met al mijn vriendjes en vriendinnetjes buiten ging spelen en verwonderd was over het feit dat de zon ’s morgens aan de ene kant stond en aan het einde van de dag helemaal aan de andere kant. ‘Maar papa, hoe kan dat? Daar is de zon, en daar ook! Dat kan niet!’ Papa legde het me uit, het klonk zo onwaarschijnlijk. Wat was mijn papa toch slim!

Tot zover mijn enige mooie herinnering aan ‘vroeger’.

Hoe was vroeger in de loop van mijn 4e levensjaar? Mijn broertje was nog een kleine, lieve harige baby waar ik spelletjes mee speelde en waar ik altijd van won. Plotseling nam mijn hele leven een andere wending. Mama en ik renden naar ons huis om pampers te halen voor de kleine vent. Eenmaal binnen was mama aan het huilen en alle pampers in een tas aan het stoppen. Heel snel. Ik had niet door wat er gebeurde. Ineens hoorde ik een knal. Onze ruiten spatten uiteen. Ik was zo bang dat ik geen kick gaf. Mama liet alles liggen wat ze nog wilde inpakken en trok me mee naar buiten en we renden naar opa en oma. Eenmaal daar moesten we schuilen in de kelder. ‘Maar mama! Mijn lambadarokje ligt nog boven! Ik wil mijn rokje!’. Mama haalde mijn rokje en ik trok het geweldig roze ding aan. Ik was weer blij. Ik hoorde nog meer knallen. ‘Mama, wat is er?’ Mama zei dat het slechte mensen waren. Vervolgens werden m’n broertje en ik meegenomen door mama en papa naar een huis tegenover, weer een andere kelder in. We zaten er met heel veel mensen. De hele buurt zat in de kelder. ‘Mama, ik snap het niet.' Mama reageerde niet meer. Ik weet nog de kloppen op de deur die ik hoorde. Ik weet nog goed wat voor een steek door m’n buik ging, want elke keer als ik eraan terugdenk, heb ik hetzelfde gevoel weer. Ineens stonden er soldaten voor ons. Papa moest met mij mee naar buiten. Hij hield mijn hand stevig vast. Er stond een grote man voor ons, in groen uniform, met een groot geweer. Gericht op papa en mij. En toen viel ik flauw.

Toen ik wakker werd zat ik op de schoot van een soldaat. Een aardige soldaat, zei mama. Hij gaf mij een pak, en hij liet me zien hoe ik het eten eruit kreeg. Dit was mijn eerste kennismaking met pindakaas. Het smaakte zo vreemd! Ik weet nog dat mijn maag ontzettend knorde en dat die smaak mij niet eens meer zo intrigeerde. ‘Wat is er gebeurd, mama?’ Mama gaf geen antwoord. 'Waar is papa?' 'Papa moest vluchten. Hij mocht niet met ons mee.'

We werden naar Kroatië gebracht. We konden daar terecht bij familie. Papa kwam veel later, helemaal dun en bleek. Mama kwam terug met de zus van papa. In tranen. Waarom gaf niemand antwoord op mijn vragen? Wat was er toch aan de hand? Mama zei dat we moesten kiezen. Canada of Maleisië. Mijn tante zei dat er nog een bus naar Nederland ging. Onze spullen werden gepakt (een tas met pampers en een set kleding voor mij, mama had niks). We werden meegesleurd naar de bus en mama stapte in. ‘Ik wil papa! Waar is hij toch?’ Hij zou later komen, dat beloofde mama mij. De busreis herinner ik me niet. Wat ik me wel herinner is een bungalowcomplex waar we aankwamen in Zeewolde. We zaten er met twee andere families. Papa kwam maanden later. Hij zag er nog erger uit dan eerst. Mama zei dat we hier veilig waren.

We waren veilig. We leefden. We hadden eten, maar geen kleding.

Nu, 16,5 jaar verder, probeer ik me thuis te voelen wanneer ik op vakantie ga naar dat land dat ooit zo mooi was, waar ik ineens uit werd gestuurd met mijn familie. Waarom? Omdat ik moslim ben. Wat heeft mijn familie misdaan om dat te verdienen? Het was pure haat die een wig dreef tussen de mensen.

Het enige wat ik zie als ik in mijn stad ben, is verderf, armoede, depressie en pijn. Heel veel pijn. Zoveel jaren zijn voorbij gegaan en de sporen van oorlog overheersen nog steeds het landschap. Het is fijn om te zien dat een aantal steden bezig zijn met de wederopbouw, maar de kleine steden worden vergeten.

Talloze jaren verder ben ik de buitenlander geworden in mijn eigen land. Ik ben een Nederlander. Ik word aangesproken met de term “Hollander”. Geen enkel probleem voor mij, want ik heb hier het grootste gedeelte van mijn leven doorgebracht en ik leef nog. Ik ben dankbaar. Dankbaarheid is het enige woord dat in me omhoog komt. Ik heb hier een mooie basis opgebouwd voor mijn leven, ik studeer, ik heb een tweede studie opgepakt, ik heb 2 baantjes, ik woon op mezelf en ik geniet met volle teugen. En ik spreek ABN.