Seks, drugs en Oost-Berlijn

Wer war vor Jahren kaputter als kaputt?
Wer stieg dann raus wie ein Phönix aus dem Schutt?
Und wer zieht heut' die Menschen wieder an,
Wie einst die Stadt, auf die man nicht verzichten kann?

 

Berlijn, U-Bahn station Hackescher Markt, dinsdagnacht. Hoewel ons door de bloedstollend knappe bardame van een trendy restaurant op de Karl Marx-Allee verteld was dat 's dinsdags niets te doen was in of rondom Berlijn, hadden we er al een tijdje druk feesten op zitten, was de helft van ons groepje aangeschoten, de andere helft aardig stronken, en zochten we amidst the ruins of Berlin naar een club om de avond waardig af te sluiten. Een vriendelijk ogende uitgaansgelegenheid genaamd AM to PM was direct onder het metrostation gevestigd; rieten hangstoelen en olijke tafeltjes sierden de boel. “Open 24/7”, stond op de gevel. Dit moest onze geluksdag zijn.

De nors kijkende bewaker blokkeerde ons de toegang. Zijn exacte woorden herinner ik me niet, omdat ik stronken was en exacte Duitse bewoordingen sowieso slecht onthoud, maar hij waarschuwde ons. “Waarom moesen we dan niet rein gehen?” Zoals alle Duitsers die met steenkolenduits worden geconfronteerd, schakelde hij over naar Engels. “It is not ze kaind of club friendly tourists must go to.” We negeerden zijn advies, lieten ons paspoort zien en stapten naar binnen. Hoewel de muziek goed was en hard stond, de club overvol was met Duitsers en de alcohol zo te zien rijkelijk vloeide, sloeg de kilte me om de oren.

Na mijn jas bij de jassenman afgegeven te hebben liep ik alvast naar boven om een biertje te halen. Ik nam plaats op een barkruk en gaf aan dat ik wat wilde bestellen door met vijf euro te zwaaien en de barman met mijn ogen te volgen. Hij had blijkbaar geen haast met het helpen van toeristen, keek me aan, schudde van nee, en liet me wachten. “Ach”, dacht ik, “een uitgelezen moment om de ambiance van deze gezellige Berlijnse uitgaansgelegenheid te proeven.” Ik keek maar een beetje om me heen naar de andere clubgangers. Ze waren stuk voor stuk een stuk beter gekleed dan ik, alsof ze allen zojuist de nieuwe collectie van Forecast hadden ingeslagen. Ik zag er meer uit alsof ik dat vier jaar geleden al had gedaan.

Naast mij zat een vrouw van een jaar of vijfentwintig met blond haar en een diep uitgesneden truitje. Ze zag er aardig smakelijk uit voor Duitse begrippen en ik besloot haar in mijn wachten nog maar wat meer te bekijken. Ze keerde haar hoofd en keek me recht in mijn ogen. Ik schrok me kapot. Bloeddoorlopen kijkers, ver teruggezakt in hun kassen, wallen als van Wim Kok en een kurkdroge, grijzige huid vol rimpels. Ze snauwde me iets als “Fick auf” toe en rommelde in haar tas. Ik was verbijsterd; hoe kon iemand er zó slecht uitzien? Moest ze niet naar bed, ofzo? De plastisch chirurg op de Kurfürstendamm?

Ze haalde een pakje sigaretten uit haar tas en stak er een op. Die liet ze vervolgens in haar mondhoek hangen. Ze zocht verder, en haalde een klein zakje, een lepel, een flesje Spa en een injectiespuit tevoorschijn. Ik realiseerde me wat ze ging doen, maar had het nog nooit buiten de film gezien, dus bleef gebiologeerd kijken. Ze stopte de inhoud van het zakje op de lepel, goot er een paar druppels Spa bij, verwarmde de boel tot het een bruinige drab was, vulde de spuit een beetje met water en de smurrie van de lepel, schudde het een beetje, tikte de luchtbel naar boven, hield haar linkerarm gestrekt en jatste het ding agressief in haar ader.

Ik wist mijn blik los te wrikken van het heroïnespuitende dametje en vervoegde me -zonder bier- zo snel als ik kon bij mijn vrienden op de dansvloer beneden. “Jullie móeten weten wat ik net zag!” “Ohja?” zei mijn ook stronken vrind, “moet je dáár eens kijken.” Hij wees naar twee mensen die in een hoek op een bank zaten, volledig gekleed maar met open gulp, die tussen de feestgangers in hun seksuele lusten aan het botvieren waren. “En dát daar.” Hij wees naar twee mannen die elkaar in een langzame, ritmische dans aan het ontkleden waren. Ik probeerde de drie dingen die ik in twee minuten had gezien te verwerken.

Wij, blijkbaar hele nette Nederlandse toeristen, waren de enigen die er naar keken of het überhaupt opmerkten. Ik keek om me heen en zag dat de meeste mensen weinig oog hadden voor wat dan ook. Ze keken glazig voor zich uit, zoenden elkaar mechanisch, zaten een beetje in een hoekje te trillen of heupwiegden een beetje op het pompende ritme van de muziek. “Ik zweer je”, vervolgde de vrind, “zeker de helft staat hier stijf van de harddrugs.” “Ik denk dat ik heel veel bier nodig heb om dit te verwerken”, zei ik, en ging de wenteltrap weer op naar de bar. Een jongen die van boven naar beneden liep stootte net niet hard genoeg om het een beuk te noemen met zijn vuist in mijn maag, keek me aan met dezelfde holle ogen die ik aan de bar ook had gezien, zei “fuck you, arschloch”, en liep verder.

Een heleboel bier later voelde ik me iets minder onveilig, al bleef de door vreemde gebeurtenissen getriggerde marijuana-nervositeit op de achtergrond nadreunen. Ik had besloten maar te doen wat iedereen hier deed, namelijk zo weinig mogelijk, niemand recht aan te kijken, niet te staren, geen gesprekken aan te knopen met wie dan ook en gewoon te drinken. De afwezige, ietwat agressieve clubgangers bleven ondertussen olijk alle symptomen van uitermate divers harddrugsgebruik uiten. Het werd uiteindelijk gewoon zes uur.

De volgende dag verzamelden we opnieuw bij station Hackescher Markt en liepen we langs AM to PM. Moeders met kinderen, families, toeristen en bejaarden zaten gezellig binnen of op het terras koffie te drinken, te kwebbelen en te genieten van bratwurst mit salat. Ik speurde de keurige tent af naar holle ogen, agressievelingen, zwartgeblakerde lepels, bruinrode injectienaalden en gebruikte condooms, maar vond niets. Pas als Michael Bublé plaatsmaakte voor Clubmix 2008, de moeders hun koffie op hadden en de keuken sloot, zou AM to PM haar duistere zijde weer tonen. Vierentwintig uur per dag geopend, voor al uw wensen. Ik ging zitten in een smetteloze rieten hangstoel en bestelde een Fristi. “God”, dacht ik. “Ze doen er verdomme nog een parapluutje in ook.”