Ergernissen en scoren

Column door Blinky

Het is iets waar ik me steeds vaker aan erger, en niet zo’n beetje ook.
Voorbeeld: ik sta op het station. De trein heeft enkele minuten vertraging door een wisselstoring, maar zal toch over enkele ogenblikken binnenkomen op spoor 2. Dat wordt netjes omgeroepen door de NS. Schuin achter mij staan twee meiden van een jaar of zestien, zeventien. ‘Naaah, heeft hij alweer vertraging! Gisteren ook al! Ik wil wedden dat dat ding kapot is en we weer een andere krijgen net als vorige week! Dat duurt uren!’ De ander beaamt het en samen besluiten iets te gaan drinken in de restauratie. Als ze op de roltrap staan en bijna boven zijn komt de trein binnen.

Als ik ’s middags naar huis ga, sta ik weer op hetzelfde station. Omdat ik trek heb, loop ik naar zo’n toko waar ze kaasbroodjes verkopen. De jongen achter de kassa vraagt me of ik ook wat te drinken erbij wil. ‘NEEEE!’ roep ik inwendig, ‘anders vraag ik er wel om! Wil je me ook nog de Cosmo aansmeren?’ Ik toon hem echter een glimlach, schud mijn hoofd en betaal.

Op het kantoor waar ik werk wil ik een bestelling invoeren. Een klant heeft een bestelling gefaxt en het is onduidelijk wat hij wil. Ik bel het bedrijf en vraag naar de inkoper, meneer Mulder en word in de wacht gezet. Twee minuten. Dan krijg ik een miep aan de lijn die meneer Mulder wel even zal doorverbinden. Weer in de wacht. Mevrouw Groen aan de lijn. Oh, ik was op zoek naar meneer Mulder? Ze zal me direct doorverbinden. Vervolgens krijg ik nog meneer Heesch aan de lijn én mevrouw Thomassen. Als ik bij de laatste dame moedeloos vertel dat ik op zoek ben naar meneer Mulder, mompelt mijn collega tegenover mij: ‘Die werkt hier niet meer,’ en ik schiet in de lach als ik me de loterij-reclame herinner. Als ik in de wacht sta, hang ik op. Ik schrijf op de bestelling dat het niet helemaal duidelijk is wat men wil bestellen en dat men kan bellen voor meer informatie. Ik fax het terug ter attentie van de heer Mulder. Drie minuten later hangt hij aan de lijn.

Als ik door de stad loop en een bijpassend truitje wil kopen voor een nieuwe broek die ik eergisteren gekocht heb, kom ik aan in een winkel waar ik iets leuks zie hangen. Ik vind het meteen mooi, het is alleen oranje, niet mijn kleur. Ik loop naar de verkoopster en vraag of ze hem ook in het blauw heeft. ‘Nee,’ zegt ze, ‘maar wel in het rood en geel. Wacht, ik zal het meteen voor u pakken.’ Ik leg het oranje truitje op de toonbank neer en loop de winkel uit. Ik kook van binnen.

Als ik daarna weer naar huis toe wil, zie ik ze al staan. Studenten die je een of ander abonnement van een krant willen aansmeren. En jawel hoor, één van hen schiet mij aan en begint een verhaal te houden over de krant. Hij loopt zelfs met me mee omdat ik gewoon doorloop. Ik ben benieuwd hoelang hij doorgaat en laat hem zijn verhaal doen. Na anderhalve minuut is hij uitgesproken. Dan valt er een pijnlijk stilte. Hij wacht op mijn reactie. Ik geniet even van het moment en vraag dan poeslief aan hem: ‘Voulez-vous le tout répéter en Français?’ en kijk verwachtingsvol naar hem. Dat is de genadeslag. Het werkt altijd. De jongen kijkt bedenkelijk, fronst, kijkt me dan aan of ik iets besmettelijks heb, draait zich om en loopt weg.

Ondanks een moeizame dag heb ik toch een triomf-gevoel. Welliswaar geen truitje, maar wél het gevoel dat ik ook wat doelpunten heb gescoord.