Prins en prinses in de kou

Het was koud op de fiets. Een felle februariwind sneed door mijn jas heen. Naar je werk op de fiets is leuk. Had ik al verteld van mijn nieuwe werkplek? (Dat ding blijft niet nieuw!) Tegenwoordig kan ik op mijn rijwiel naar het werk. Nog geen half uur kost het me. Heerlijk als het weer en de wind meezit. Minder leuk als het stortregent.
De tocht leidt me van mijn woonwijk De Maten naar de wijk Zevenhuizen. Onderweg zie ik van alles. Van stukjes weiland tot drukke woonerven. Van forenzenauto's tot schoolgaande jeugd. In Apeldoorn maak je wat mee.

Het was al bijna licht. Ik fietste door een rustige straat. Op de stoep liepen een jongen en een meisje, allebei van een jaar of tien. Het meisje droeg een rode muts over haar lange blonde haren die over haar schouders hingen. De jongen had een donker kortgeknipt koppie en een baseballpet op. Op hun rug hing een rugzak. Het meisje was een halve kop groter dan de jongen. Ze liepen hand in hand. Toen ik ze inhaalde, zag ik duidelijk dat het geen broertje en zusje waren. De kinderen keken elkaar aan en glimlachten. Zelfverzekerd en trots, bijna koninklijk, zo leken ze.
De wind sneed nog door mijn jas, maar ik had het niet langer koud.

Haar zusje heette Herma en Herma zat bij mij in de klas. Zijzelf zat in de zesde. Zo heette dat toen nog. De zesde was groep acht. Wij zaten in de vijfde. Groep zeven, dus. (Ik val mijn hele leven al op oudere vrouwen.)
Herma en Ellen woonden in zo'n flat aan de Breitnerstraat. Ik was wel eens in die buurt geweest en ik vond het er maar een vieze boel. De huizen waren ongeschilderd en er lag afval op straat. Mijn moeder noemde het wel eens 'de asociale buurt', maar ik wist niet wat dat betekende en ik durfde er niet naar te vragen. Later stonden die flats in deze buurt een tijd lang bekend als vergaarbakken van prostitutie en criminaliteit.
In het speelkwartier trok ik veel met de zusjes op. Ik weet niet meer of het een tweeling was of niet. Achteraf denk ik van niet.
Herma was vrij tenger. Ze had een spits snuitje met holle ogen en wild krullend halfblond haar. Ellen was steviger, zachter, ronder en eleganter in haar bewegingen. Ze had diepe waterachtige blauwe ogen en zacht golvend wit haar. Op haar was ik verliefd.
's Nachts droomde ik met open ogen van blonde prinsesjes met helderblauwe ogen en de glimlach van de wereld. Ze heetten allemaal naar de meisjes van mijn school op wie ik verliefd was en in de vijfde klas heette mijn prinsesje Ellen. Om één of andere reden droomde ik ook dat haar prins Peter heette. Dat was zoals ik wilde zijn: een prachtige prins die Peter heette.
In de vijfde hadden we op school zo'n rage waar alle leerlingen uit alle klassen aan meededen. We deden ouderwetse kringspelletjes. Je kent ze wel. Van die liedjes waarbij iedereen in een grote kring staat te zingen. Eentje staat er dan in het midden, danst wat rond, moet dan een ander uit de kring kiezen, daar wat mee rondhuppelen en dan weer in de kring gaan staan. Het aantal kinderen dat meedeed was altijd erg groot en de kans dat ik eens in het midden zou staan en mijn prinses kon uitkiezen, was dus klein.
Ik was zo'n veel te klein jongetje dat stilletjes in een hoekje van het schoolplein stond te kijken hoe andere jongetjes succes hadden bij de meisjes. Ik stond daar vaak alleen. Soms stond Herma naast me en een heel enkele keer kwam haar zusje er ook bij staan. Dat waren de gelukkigste momenten van mijn leven. Niet dat ik iets tegen Ellen durfde te zeggen. Praten kon ik toen nog niet. Dat heb ik pas veel later, jaren later een beetje geleerd. Herma had het wel door.
"Jij bent op mijn zus, hè?" vroeg ze op een middag.
Ik zei niets en knikte alleen maar.
Herma moest lachen.
De volgende morgen stonden de twee zusjes op het schoolplein bij elkaar te giechelen. Ik was er al bang voor: Herma had haar zus ingelicht. En Ellen vond mij natuurlijk maar een raar klein jochie. Ik was echt heel klein voor mijn leeftijd. Nee, ze stond me vast uit te lachen! Maar iets in haar helder blauwe ogen stelde me gerust. Het was alsof ze wilden zeggen: "Ik vind je wèl aardig."
Dagenlang keken en glimlachten we naar elkaar op het schoolplein. Zij was het. Zij was de liefste en de mooiste en niemand wist het. O, als ik maar een keer in het midden van de kring stond, dan zou ik haar laten zien dat zij mijn prinses was. Dan zou de hele wereld weten dat wij bij elkaar hoorden.
En op een maandagmorgen was het grote moment aangebroken. Ondanks het barre winterweer stond de hele school in het speelkwartier weer in de kring. Het spelletje was weer 'prins en prinses'. Ik herinner mij niet meer of het spelletje ook zo heette, maar het lied ging wel over een prins en een prinses.
Een dik en vriendelijk meisje stond in het midden. Ze keek rond en koos mij. Daar huppelde ik naast het grote dikke meisje met de bril en het rode haar. Iedereen moest lachen om dit gekke stel. Een grote stevige meid met zo'n klein jochie. Maar het deed mij niets. "Wacht maar," dacht ik, "ik zal jullie straks eens wat laten zien. Ik kies het liefste en mooiste meisje van de hele wereld." En daar stond ik alleen in de kring. Iedereen zong.
Ik zocht met mijn ogen naar helder blauw. Daar! Daar waren ze. Ik strekte mijn twee armen uit en reikte haar mijn hand. En... ze ging met me mee!
Uren dansten we. Prins Peter zwierde met zijn prinses Ellen over de wereld. Ik was volmaakt gelukkig. Terwijl we huppelden, keek ik alleen maar in haar ogen.
Veel te snel moest ik haar weer loslaten. Bij de volgende ronde koos Ellen die stomme knul uit de zesde.

Ik was de twee koningskinderen inmiddels voorbij, en keek nog even naar ze om. Nog altijd liepen ze hand in hand. Vol goede moed het leven tegemoet. Of op z'n minst de saaie schooldag van vandaag.
Ze keken elkaar aan. De jongen iets omhoog en het meisje iets naar beneden. De glinsterende blik in hun ogen en hun beider glimlach waren onbetaalbaar.
Ik keek weer voor me uit en zuchtte diep. De tranen op mijn wangen kwamen vast van de kou. Van nergens kwam die grote vrachtwagen die me tot pap zou rijden.


Apeldoorn, april 2008