Een rijke stinkerd in Leiden

Column door Gramps

Ik was in Leie, voor een soort congres. Het werd aan de haven gehouden, in een poortgebouw. Mooi hoor, een restaurant met moderne, schuine ramen aangebouwd tegen een oud poortgebouw. Het poortgebouw was een triomf van oude bouwkunst, daar kunnen we nu een puntje aan zuigen, ondanks al onze kennis en kunde. Schrijver dezes is bouwkundig onderlegd en keek dan ook met veel interesse naar allerlei details. Zoals gezegd zaten we bij een poortgebouw, u kent dat wel, zo'n ding dat hoofdzakelijk diende om massaal opgerukt gespuis uit andere landen buiten te houden en in vreedzamer tijden overzicht te houden over lieden die binnenkwamen of ophoepelden. Bovenin het poortgebouw hoort naar oud gebruik een zwaar ijzeren hek te zitten met punten onderaan dat overdag omhoog is gehesen, maar dat eventueel bij het losgooien van de ketting minder welmenende lieden een rottige deuk in de helm kan bezorgen. Voor alle veiligheid is dat hek nu zodanig gezekerd dat rampen ermee hooguit eens in de duizend jaar voorkomen.

De details lieten zien dat vroeger de kosten voor bouwmateriaal het grootste aandeel vormden van de bouwsom. De uurtjes waren best te betalen, en dat kon je zien. Het poortgebouw had behalve een getoogde bovenkant een heleboel hoeken, en geen daarvan was haaks. Meestal verliep het van hoekig naar minder hoekig. Als je zoiets wilt bouwen heb je per laag metselwerk op iedere hoek weer een anders gevormde steen nodig. Zagen was er toen niet bij, dus werd iedere steen in een apart malletje gemaakt en daarna gebakken. Je hebt het dan dus over honderden verschillende steenmallen, met de toen beschikbare middelen in elkaar gezet. Zelfs de toog van het gebouw stond onder een hoek met de gevel. De stenen in een boog lopen allemaal toe, vernauwen dus naar een punt, maar hier hadden ze bovendien allemaal een andere hoek met de voorkant van het gebouw. In deze tijd heb je voor zoiets de computer en zelfs dan is het een duivels karwei, maar toentertijd ging dat op papier met wiskunde die misschien maar twee mensen in de hele stad snapten. Als je dat eenmaal doorhebt sla je steil achterover. Een enkel poortgebouw moet echt jaren bouwtijd hebben gevergd. En ze hadden er een hele reut, poortgebouwen.

Helemaal bovenin, onder ouwe gebinten een fraaie ruimte om te klessebessen en koffie te leuteren. In de middag na de lunch werden we meegetroond naar een kapelletje op een kerkhof vlakbij, waar we nog een presentatie kregen. Het kerkhof vereiste wat uitleg, want een kerkhof op de oude stadswal is nogal bijzonder. Er was een landschapsarchitecte die een en ander kwam uitleggen. Er blijken nog drie van zulke begraafplaatsen te bestaan in Leiden, drie andere zijn geruimd. Ze zijn en waren allemaal gesitueerd in het noorden en oosten van de stad, zodat de overheersende zuidwestenwind de nare luchtjes van de stad afvoerde.

Nu was het vroeger zo dat rijke mensen in de kerk ter aarde werden besteld, arme mensen kwamen op de begraafplaats te liggen. Het was zelfs zo dat de kerk destijds voor negentig procent haar inkomsten had uit alle zaken die met de dood van doen hadden. Te denken valt aan missen, plechtigheden, grafrechten en noem maar op, het was een lucratieve industrie. Nogal tegendraads, want een gemeente met veel oude mensen boerde beter dan een jonge gemeente. Ook een epidemie werd in financieel opzicht nogal verschillend bekeken.
Maar het detail dat voornamelijk bij mij bleef hangen was een geurverhaal. Men had vroeger het stankprobleem duidelijk niet goed in het handje, en na bijzetting van een rijk persoon in de kerk kon men dat gedurende lange tijd met de neus constateren. Men had het dan over een ‘rijke stinkerd’. Zo’n persoon was dus per definitie dood, En dat wist ik niet, en het kleurt mijn zicht op de samenleving nogal. Ondergetekende is dus, hadde hij de keus – en die heeft hij niet, ondermeer getuige het feit dat hij werkt en geregeld stukkies schrijft – liever een geurige welgestelde dan een rijke stinkerd. Waarvan acte.