Sportschool

Het is een drukte van belang in de sportschool van mijn vriend Nol.
Negen vrouwen op een fiets die niet vooruitkomt, één Deen genaamd Knut Johanson wiens linkerarm alleen al breder in omvang is dan mijn hele lijf en drie loverboys die bezig zijn met verkrachttraining.

Ik vraag aan de vrouwen of het niet veel geestiger is om buiten te fietsen. Dan kom je nog eens ergens. Zij kijken mij aan alsof zojuist al hun bloed is weggelopen, wat in zekere zin ook niet ver van de waarheid is, want hun tongen hangen uit hun mond. Zweten doen ze ook overvloedig en dat ziet er in mijn deskundige ogen behoorlijk ongezond uit.
Ze hebben ook alle negen holle wangen en de botten steken uit hun vel.

‘Beetje beweging is gezond,’ zegt één van hen. ‘Het heet trouwens spinning, lullo. Moet je ook eens proberen. Misschien dat er dan nog iets appetijtelijks van jou te maken valt, hoewel ik dat ten zeerste betwijfel.’
De andere acht lachen zich een breuk. Dat kun je zien aan de botten die door het vel heen bijna breken. Sportschoolhumor: ik lach me gek.
‘Waarom ga je niet naar Ethiopië of zo?’ vraag ik belangstellend, terwijl ik de rondspetterende zweetdruppels tracht te ontwijken. ‘Dan hoef je je niet zo in te spannen om zo graatmager te worden. Beetje voor een hut liggen in de brandende zon en een hap rijst per week helpen je wel van je overtollige zwembandjes af.’

Voor ze kunnen reageren draai ik mij om en loop ik weg. Nog een geestige opmerking van deze annaruksias is een beetje teveel van het goede voor één ochtend.
Verder lopend passeer ik Knut, die liggend een paar honderd kilo ijzer aan een stok probeert te liften. Dat lukt niet zo erg kennelijk,want zijn gezucht en gekreun klinken nog wanhopiger dan het spinnende annaruksia negental van verderop.
‘Meer eieren eten, Knut,’ adviseer ik in het voorbijgaan. 'Het liefst met de dop er nog omheen. Dan krijg je een stoot kalk; dat wil je niet weten.’
Met een bons laat Knut zijn gewicht vallen. Hij kijkt mij verstoord aan. ‘Zal ik dat eierdopje van jou effe onder dit gewicht douwen, bijdehandje?‘ kreunt hij hijgend.
‘Wat hijg je, Knut? Waarom ga je niet fietsen, net zoals die negen visgraten daar? Van dat gewichtje tillen word je niet slank hoor. Moet je eens naar je armen kijken! Staat toch in geen verhouding tot je hoofd?’
‘Huh?’
‘Ja, je hoofd lijkt wel een erwt in verhouding tot je armen. Moet je echt wat aan doen. En als je toch bezig bent: train dan je voorhoofd wat beter.’
‘Wat is er met mijn voorhoofd?’
‘Te laag, Knut. Je hebt een te laag voorhoofd. Je lijkt nu wel een Neanderthaler.’
‘O en hoe train ik mijn hoofd dan, bijdehandje?’
‘Veel kruiswoordpuzzels oplossen, Knut. En veel lezen. Daar krijg je een hoog voorhoofd van.’

Voor hij iets terug kan zeggen loop ik door naar de kantine. De loverboys zijn inmiddels verdwenen. Zeker niet bevallen, deze individuele sport. Kan ik inkomen; ze houden meer van teamsporten zoals groepsverkrachtingen.
In de kantine staat Nol achter de bar en ik vraag om een glaasje testosteron. Zonder suiker graag.
Nol antwoordt niet, maar kijkt naar iets achter mij. Ineens voel ik een liefkozende aai over mijn bol en ik zak bijna bewusteloos van mijn kruk.
‘Hee Sid,’ mompelt Knut. ‘Welke puzzels zou jij mij aanraden: een vier- of een vijfsterren puzzel? Neem een sapje van mij, ouwe reus,’ gaat hij verder. 'Wel een boertje laten hè?,’ zegt hij, terwijl hij mij een klap op mijn rug geeft.
En ik denk na over vier of vijf sterren. Op dit moment zie ik er vierduizend. Of vijfduizend, daar ik wil ik af wezen...