Eindelijk rust

"Wat weet een mens nou?" Devon had een lange stok in zijn hand waarmee hij putjes in de zwarte grond voor zich aan het prikken was. Ik keek langs hem heen en vroeg het me af. Het was laat in de middag op een warme zomerdag. We zaten op een muurtje aan de rand van het oude industrieterrein. Zelf wist ik niets, of bijna niets. Er kon een hoop in mijn hersenen, biologisch gezien dan, maar echt weten deed ik niets.
"Feitenkennis, dat is geen echte kennis. Ik denk dat ik weet dat ik besta, maar die discussie ga ik niet nog een keer voeren hoor. Die hebben we gehad."

Mijn vriend Devon had de nare gewoonte van elke discussie een strijd te maken die je niet kon winnen. Dat maakte het heel vervelend om het, op wat voor manier dan ook, met hem oneens te zijn. Niets in dit leven is zeker, en niets is absoluut. Zeker als het ging om banale dingen, zoals de precieze betekenis van een woord of begrip, deed ik al lang niet meer de moeite om hem te overtuigen van mijn gelijk. Hij bleef net zo lang door zeveren over de nuances van een betoog of bewering tot hij een klein foutje in de redenatie of logica vond. Om vervolgens op basis daarvan een hele stelling als ongeldig te verklaren. Ik had daar een hekel aan. Vaak kapte ik beginnende discussie af door simpel te melden dat ik het wel een keer zou opzoeken, om er vervolgens nooit op terug te komen.

"Ach, ik weet dat het niet zo is, dat is voor mij belangrijk." Hij ging verder met random gaatjes in de zachte grond porren. Het zou niet lang meer duren voor hij zijn stompzinnige 'theorie van de geregelde chaos' tevoorschijn zou halen. Een zwetsverhaal over het interpreteren van de werkelijkheid waar je niet aan ontkwam. En dan altijd ongeveer hetzelfde bruggetje naar realiteit versus random, structuur versus chaos. Vaak kwam het er op neer dat hij een stelling zoals hij net poneerde omboog tot de conclusie dat hij bestond, en dat de rest van de werkelijkheid bestond uit de signalen die hij ontving in zijn hersenen. Leuk, natuurlijk onweerlegbaar want niet te controleren, maar stomvervelend om elke keer weer in een licht gewijzigde vorm aan te horen. En helemaal te duf voor woorden was zijn blije zelfgenoegzaamheid als hij voor de zoveelste keer het wiel uit vond. Elke keer als hij tot dezelfde conclusie kwam deed hij dat in een steeds sneller wordende serie logische opeenvolgingen, tot hij kwam op het punt dat hij het licht zag. Dan hijgde hij de slotconclusie met de intonatie van een doodgevallen docent, en het geluid van valse lucht waar een dure prostituee nog jaloers op zou worden.

Devon vervolgde zijn riedeltje deze keer met het ontstaan van anti-materie in het heelal.
"Kijk," hij wees met de stok naar de gaatjes die hij in de grond had gestoken, "als je ervan uit gaat dat dit planeten zijn. En dat die planeten allemaal materie naar zich toe trekken, dan kan je ervan uitgaan dat er plekken zijn waar geen materie is."
"Joh, ik heb eigenlijk geen zin in je uitleg vandaag." Ik keek hem niet aan toen ik het zei.
"Hoe bedoel je?" Devon leek geschokt, dit was namelijk zijn idee van een leuke middag. Zoals hij het noemde: 'een beetje filosoferen'.
"Ik bedoel dat ik geen zin heb om het komend uur te luisteren naar een halfslachtig betoog over zwarte gaten, waar je ongetwijfeld niet over heb nagedacht. Waarna je tot de conclusie komt dat het hele leven een serie signalen is die jij in je hoofd interpreteert, en dat de wereld jouw fantasie is. Of iets dat daar op lijkt."
"Nou, ik ben gewoon een beetje aan het filosoferen hoor. Niks aan de hand."
"Ik weet dat je dat doet, maar ik heb er vandaag geen zin in. Het hangt me de keel uit namelijk." Nog steeds keek ik langs hem heen, alsof het me niet interesseerde wat hij er van vond. Eigenlijk had ik zijn reactie willen peilen, maar dat zou betekenen dat ik hem letterlijk onder ogen moest komen. Hij was iets langer dan ik. Door zijn lengte had hij een licht hautaine houding, ook al bedoelde hij dat niet zo.
"Pff ... jij bent ook snel aangebrand." Hij snoof, en wist zich geen houding te geven. De stok gooide hij weg.
"Nou wordt-ie mooi," ik had de reactie voorspeld, maar werd niettemin een beetje kwaad, "ik zeg je gewoon eerlijk wat ik denk, en dan ligt het aan mij?"
"Tjah, we zitten gewoon een beetje voor ons uit te filosoferen. En ineens begin je tegen mij uit te varen."
Ook zo'n favoriet stijlfiguur van hem, het slachtoffer spelen, en dat ook nog eens in het overdrevene.
"Ik vaar nergens tegen uit. Ten eerste zitten we niet te filosoferen, maar ben jij dat aan het doen. Ten tweede is het geen filosoferen, maar het aaneenschakelen van nauwelijks controleerbare feiten die jij als waarheid accepteert, om tot de conclusie te komen die ik je net al vertelde. En ten derde zeg ik je gewoon, op normale toon, dat ik vandaag geen zin heb in dit overbekende spel. Ik wil gewoon in stilte voor me uit staren, en als je daar geen zin in hebt moet je maar gaan."
Ik praatte rustig, haast emotieloos. Een enorme kalmte maakte zich van me meester. Het was zen, in optima forma.

"Dus jij denkt te kunnen bepalen wat ik doe met mijn tijd? Als ik zin heb om hier te gaan zitten filosoferen doe ik dat. Dit is net zo goed mijn favoriete plekje."
Hij klonk verongelijkt, kinderachtig. De twee dingen waar ik gelijk in had negeerde hij, blijkbaar was dit zijn gekozen twistpunt van vandaag.
"Wie heeft je deze plek ooit gewezen, precies drie jaar geleden? En wanneer ben je hier voor het laatst alleen geweest?"
Ik zocht de confrontatie die ik niet moest zoeken.
"Zonder jou was ik deze plek ook wel tegengekomen hoor."
Hij klonk lichtelijk in paniek. Uit zijn antwoord, en het negeren van mijn tweede vraag kon ik opmaken dat hij hier nooit alleen kwam.
"Dus je komt hier nooit alleen? Ik vind het prettig om hier alleen te zitten. Mijn gedachten rollen dan als vanzelf, zonder vooroordeel."
"Kijk," hij zette zijn schoolmeestersstemmetje op, "het toeval dat jou hierheen geleid heeft, is een factor in de vergelijking van chaos versus structuur. De structuur, dus dat jij mij kende en me hier naartoe bracht, is een tegenreactie op de chaos die jou hier gebracht heeft, het toeval. Als ik jou niet had gekend, was de structuur niet aanwezig geweest, en dus de chaos ook niet, en had ik zonder toeval deze plek gevonden. Ik had niet eens hoeven zoeken."
"En als ik jou de plek, die ik bij toeval ontdekt heb, nou nooit had gewezen? Dan was er wel chaos, maar geen structuur. Dan was je hier nooit gekomen."
"Nee, nee, nee. Doordát je de plek bij toeval hebt ontdekt, moest je hem mij wel wijzen."
"Als een soort lotsbestemming?"
"Eerder om de kosmische balans weer te herstellen."
"Maar het bestaan van een kosmische balans strookt niet met jouw theorie. Die zegt dat jij het middelpunt bent van al jouw interpretaties, en dat de wereld, en dus de kosmos niet bestaat."
"Dat is niet helemaal waar. De kosmische balans is ook iets wat aan mijn interpretatie onderhevig is. Het is mijn balans."
"Dus ik kan jou balans verstoren door een ontdekking te doen, en die niet aan jou te vertellen. Een onbalans veroorzaken in jouw wezen lijkt me een absoluut bewijs van mijn bestaan. En aangezien ik geen deel uit maak van jouw balans, is dat ook nog eens een bestaan buiten jouw wezen, buiten jouw interpretatie om."
"Nee, het is een vorming van een centracisme. Een..."
"Wat? Verzin je nu ook al woorden als je een discussie niet kan winnen? Wat is een centracisme?"
"Ik denk dat een centracisme een vorm van centrale spiritualiteit is die elk mens zijn eigen kosmos geeft om in balans te houden. Wat dacht jij dan?"
"Ik denk dat je voortdurend uit je nek lult!"

Zonder een woord ging ik naar huis. Ik had een nieuwe rustplek gevonden. De kosmos zonder Devon was een stilte die ik lang niet had gevoeld.