De lachende dode

Tegenover me woont een oude man. Hij heeft al lang geleden besloten dat hij dood is, en wacht op zijn sterven. Nu zal je wel denken: ‘waar haalt hij die informatie nou vandaan? Verzint hij het?’ Maar nee, dit keer verzin ik niets. Ik weet dat hij wacht op zijn sterven. Hij heeft het me ooit verteld.

Lang geleden, ik denk dat ik een jaar of 12 was, ben ik bij hem binnen geweest. Het was vlak nadat zijn vrouw was gestorven. Mijn moeder vond dat ik hem wel een bezoekje kon brengen.
“Dat vindt hij leuk, hij is erg eenzaam nu.” Een beetje duwend richting de deur stuurde mijn moeder me met een bosje rozen op weg. Ik snapte niet zo goed waarom ik juist toen bij de meneer langs moest. Nooit sprak ik de man, hij keek altijd vrij nors en liep met een stok. Zijn vrouw was erg aardig. Ze had altijd een koektrommel bij de hand, zo leek het, waar we gretig in mochten graaien. Haar mollige, lachende gezicht kwam naar buiten als we op straat aan het knikkeren of voetballen waren. Dan riep ze ons naar de voortuin en kwam de grote trommel naar boven. En nu is ze dood.

Ik sta voor de deur en bedenk me een moment wat ik eigenlijk ga doen. Geef ik hem het bosje rozen en ga ik weer? Of moet ik een praatje maken. Ik realiseer me dat ik niet eens weet hoe zijn stem klinkt. Niks om geven, bedenk ik terwijl ik op de bel druk.

“Hallo, kerel. Wat kan ik voor je doen?” De man ziet er verdrietig uit. En moe. Hij praat zacht en vriendelijk.
“Ik kom u een bosje bloemen brengen,” mijn moeder had me op het hart gedrukt dat ik moest doen alsof ik het zelf verzonnen had, “omdat ik het zielig vind dat uw vrouw dood is.”
De man lacht breed. Ik snap dat niet. Nadat oom Leo dood was gegaan heeft Tante Rie nooit meer gelachen. Deze meneer kan nog lachen en ik word ineens een stuk minder bang voor hem.
“Ach, wat lief. Kom even binnen, volgens mij heeft ze nog iets voor je bewaard, hier ergens.” Hij stommelt achteruit en zoekt tegelijkertijd steun voor zijn stok. De koektrommel vindt hij tussen de jassen, daar waar zijn vrouw hem neer heeft gezet. Met de trommel onder zijn arm loopt hij voor me uit het gangetje door. Ik ken de indeling van het huis erg goed, wij wonen in precies hetzelfde soort huis, hij slaat linksaf de keuken in.
“Na al die tijd zijn de koekjes oud en taai geworden.” Tot mijn verbazing gooit hij de inhoud van de trommel in de prullenbak. De doos zelf zet hij op het tafeltje. “Dat is mijn cadeautje voor jou, omdat je zo’n lief mannetje bent.” Hij gaat zitten in de versleten stoel waar hij zo te zien altijd zit. Het is echt een bejaardenkamer. Ik kijk even rond en kies een plekje op de bank. Hopelijk zit ik niet op de favoriete plek van de dode vrouw.
“Mijn moeder vertelde dat het heel druk was op de begrafenis.” Dat hoorde ik verschillende mensen in het dorp zeggen. De meeste mensen zeiden het met enige bewondering, dus ik denk dat het iets goeds is. Er gloort nog wat meer licht in de ogen van de man. Zijn lach is weer even terug.
“Ja, Sjannie was een prachtvrouw. Ik ben blij dat ze vòòr mij is gegaan.”
“Hoe bedoelt u? Het is toch heel vervelend om verdrietig te zijn?” Tante Rie verweet het oom Leo altijd dat hij dood was gegaan. Ze was boos dat hij haar had achter gelaten, en dat terwijl deze man er haast blij om lijkt.
“Natuurlijk ben ik wel verdrietig, ventje, maar ik had het veel erger gevonden als zij zonder mij verder moest. Ik heb heel mijn leven gewerkt om haar te onderhouden. Ik heb haar de kinderen geschonken die ze wilde, en nu heb ik haar het afscheid gegeven wat ze verdiende. Nu is er niets meer.” Haast tevreden knikte de man.
“Niets?” Mijn ogen gaan over zijn gezicht waar ik geen enkele vorm van spot of spijt op kan ontdekken.
“Niets dan wachten op de dood. Nu zij er niet meer is ben ik dood, ik hoef alleen nog te wachten tot ik sterf.” Hij lacht weer, dood zijn vindt hij niet erg. Rustig zit hij in de stoel en zakt lichtjes achterover. Zijn ogen vallen dicht.


Zo zat ik een tijdje naar hem te kijken. Ik was een beetje bang dat hij nu ter plekke zelf ook gestorven was, maar na een poosje hoorde ik hem wat zwaarder ademen. Stilletjes stond ik op. Een ademende dode was toch raar om te zien. Omdat het mijn cadeautje was pakte ik de koektrommel van het tafeltje. De slapende man glimlachte. Buiten haalde ik diep adem. Ik had me niet gerealiseerd dat je gelukkig kon zijn na je dood.