Hobbes de schildpad

Op een zomerse dag in het middelste midden van de jaren negentig kwamen mijn broers binnenwandelen met een halfvol aquarium van een halve meter bij dertig centimeter. Hun tred was vrolijk. Hun gezichten verblijd. Een aura van blijdschap en geluk hing om hen heen. Het leek goddomme wel kerstmis.
"Wat hebben jullie daar?" Mijn moeder keek al meteen bezorgd.
"Nou", begon de oudste, "we waren dus op dat boerenfeest in Renswou, en we deden mee aan een of andere wedstrijd, -" "Wedstrijd?" "Ja", stamelde hij, "wie het meest kon zuipen. De prijs was deze schildpad, om het vanaf nu wat rustiger aan te doen."

Zo kwam Hobbes, die zijn naam niet ontleende aan zijn manier van waggelen, maar aan de filosoof, ons huis binnen. Hobbes groeide en groeide, kreeg sla, bier, wortelen en chips. Zijn oranje wangetjes werden steeds oranjer, zijn fontanel groeide dicht en zijn staart zwiepte de gehele dag olijk heen en weer. Hobbes was de huisschildpad, en daarmee ons aller favoriet op reptielgebied. Het kon niet meer stuk tussen Hobbes en ons. Soms namen we hem mee naar het kanaal, bonden hem vast aan een touw en lieten hem zwemmen. Hij straalde dan van genot, een beetje zoals in Tsjernobyl.

Soms ook zetten we hem in de badkuip, alwaar hij vrolijk kon spartelen in de paar centimeter vers, koel kraanwater die we erin hadden laten stromen. Of we spraken af met een van de vrienden van mijn jongste broer, die zelf een vrouwtjesschildpad had, genaamd Peultje. Deze afspraakjes werden, haar vreselijke naam ten spijt, toch zeer vaak op een behoorlijk amoureuze manier beëindigd. Hobbes spaarde haar geenszins en liet haar, op zijn eigen karakteristieke langzame wijze, alle hoeken van het aquarium zien.

Hobbes was de koning te rijk, dat jaar dat hij ons huis verheugde met zijn goedkeurende glimlachjes. Toch bleek het allemaal niet genoeg voor hem. De seksuele uitspattingen ten spijt leek hij enorm te vereenzamen. Misschien wilde hij een keer een vent om mee te praten over voetbal en vrouwen, zoals alleen schildpadden dat kunnen. Wij wisten het niet; tekst en uitleg waren Hobbes al sinds zijn geboorte vreemd. Hij was, zijn naam eer aandoende, meer het type van hints. Filosofisch getinte, in stilte geüite opmerkingen. Tussen de regels door communiceren. Body language. Hobbes at steeds minder, verzorgde zichzelf niet goed en kreeg wallen onder zijn ogen van de opgelopen schildpadinsomnia.

Zijn donkergroene schild werd langzaamaan zo zacht als boter en grijzig van teint, zijn staart zwiepte niet meer en zijn oogjes staarden wat traag en dof uit hun kassen. Het zou niet lang duren voor Hobbes de spreekwoordelijke pijp aan Maarten zou geven. Het leek of het leven in al haar fantastische pracht en praal hem niet langer kon deren. Precies rond de tijd dat wij haast de hoop opgaven, een mooie steen voor Hobbes aan het uitzoeken waren en we overhaast begonnen zijn favoriete begrafenismuziek op bandjes te zetten, doemde er uit het niets, zowaar haast een geschenk Gods, een oplossing op.

De Rabobank had verbouwd, die maart van 1996. Ze hadden in hun onmetelijke wijsheid besloten dat zij een vijver ín de bank zelf zouden neerzetten, met koikarpers, rotspartijen en waterplanten te over. Daarnaast had de Rabobank besloten dat zij als dependance in een verschrikkelijk slaapstadje een karakteriserende mascotte nodig hadden. Meer dan twintig schildpadden, die een treffende gelijkenis met Hobbes in zijn goede dagen vertoonden, werden tussen het bamboe, de karpers en de waterzuiveringsinstallatie gedropt. Elke keer weer, als wij geld kwamen pinnen of een overboeking kwamen bespreken, zagen we de twee dozijn hoopjes puur geluk in een ivoren kasteeltje vrolijk rondbanjeren in hun Rabo-paradijs.

Op een mooie namiddag in het begin van april was het dan ook zo ver. Wij kusten Hobbes voorzichtig vaarwel, aaiden hem nog een laatste maal over zijn gekke koppie, duwden zijn pootjes en staartje naar binnen voor de lange reis die hem te wachten stond en propten hem in de binnenzak van mijn vaders jas. Het werd een echt familieuitje. De Rabobank-draaideuren klapwiekten geruisloos en de voltallige familie met aanhang kwam binnenlopen. De helft deed, nerveus over het voortbestaan van ons geschildde wondertje, net of zij moesten gaan pinnen, de andere helft keek opgewonden en bedroefd tegelijk naar mijn broer. Hij wandelde zelfverzekerd naar de waterpartij die het midden van het gebouw behoorlijk plezierig voor het oog tooide, gooide zijn vaders jas als een echte potloodventer open en trachtte Hobbes eruit te graaien.

Hobbes, voor het eerst van zijn leven zeer nerveus over wat er nu weer stond te gebeuren, waarschijnlijk het komende vaarwel al aan ziende komen zoals honden blaffen voor een aardbeving of Amerikaanse kinderen onder hun tafeltjes kropen voor er ooit atoombommen vielen, beet mijn broer hard in zijn vinger. Verschrikt trok deze zijn hand terug uit de binnenzak, met Hobbes nog steeds aan de vinger vast. Wild van angst en pijn schudde mijn broer zijn arm heen en weer, het bloed uit de vinger gulpend, over Hobbes en zijn schildje gutsend. Toen Hobbes uiteindelijk losliet, vloog hij twee meter door de lucht, landde met zijn schild op een steen en stuiterde de vijver uit, op het oranje-blauwe Rabobanktapijt. Stilletjes bleef hij liggen. Mijn broer had hem, tegen willen en weten in, keihard doodvermoord. Stil en uitermate teleurgesteld keerden wij huiswaarts. Arme Hobbes... moge hij rusten in vrede.