9-11: De haat is weg

Lieve Broer,

Het wordt lastig voor me om volgende week op je verjaardagsfeest te komen zoals ik heb beloofd. En vanavond even bellen voor je verjaardag zal ook niet gaan, ben ik bang. Ik weet ook niet wat er aan de hand is. Ik kan hier nergens een telefoon vinden.

Het was een ochtend als alle anderen. Ik ging naar mijn werk bij Marsh. Het hele verzekeringenwereldje in Amerika is al lang een van mijn interesses. Dat weet je. Dat was ook de reden dat ik hiernaartoe ben gegaan. Het land en de mensen trokken me nooit zo, maar de ingewikkelde structuren in de verzekeringswereld gaan me een goede toekomst bezorgen als ik weer terug ben in Nederland. Ik denk nu dat het niet meer gaat gebeuren.

Omdat ik graag vroeg begin zat ik al voor achten op mijn plek. De slappe koffie die ze hier drinken is niks vergeleken met het bakkie van thuis. Ik heb het altijd al moeten hebben van de spanning die hier heerst. Heerlijk om in een miljoenenstad te wonen. Er gebeurt hier altijd iets. Een beetje slaperig keek ik uit mijn raam. "Zo, dat vliegtuig vliegt laag!" Ik dacht het en voor ik het wist was ik hier. Dat het vliegtuig de toren waar ik werkte zou gaan raken snapte ik al vrij snel. Vlak voor de flits zag ik een man zitten in de cockpit. De klap heb ik niet eens gehoord.

Van de mensen die later aangekomen zijn hoor ik dat er een vliegtuig mijn kantoor is binnen gevlogen. Heel raar. De eerste keer dat ik op kantoor was dacht ik het nog: "als hier iets fout gaat ben ik de pineut," maar je houdt er geen rekening mee dat het ook echt gaat gebeuren.

De meeste mensen die ik hier tref zijn versuft en verbaasd. Langzamerhand komen wij er achter dat het geen ongeluk is geweest. Het wordt drukker en drukker. De andere toren is ook ingestort, geloof ik. De verwarring is groot. Iedereen berust in het onvermijdelijke. Ik ben dood, iedereen is dood hier. Groepjes bekenden staan bij elkaar. In een hoek zie ik een jonge man zitten. Hij heeft een aantal bekenden bij zich, maar hij is de enige die zit te huilen. Ik spreek hem aan.

"Volgens mij is er niks meer aan te doen."
"Ik weet het, of, ik wist het. Ik wist dat dit zou gebeuren."
"Hoe bedoel je?" Zijn gezicht komt me bekend voor, alsof ik hem ooit heb gezien.
"Ik bestuurde het vliegtuig dat bij jouw kantoor naar binnen vloog. Ik zag je nog zitten aan je bakkie ochtendkoffie."
"Waarom deed je dat dan," ik zou zoiets nooit doen.
"Omdat ik 46 maagden zou krijgen, en een speciaal plekje in de hemel."
"Nou, ik ben niet gelovig, maar dit ziet er niet uit als de hemel." Ik kijk rond en eigenlijk is er niks hier. We zijn, maar ook weer niet.
"Nee, het is allemaal heel anders dan ons verteld is. Volgens mij ben ik net ook gestopt met geloven."
"Moet je daarom zo huilen?" Ik vraag het, en de vraag wekt de interesse van zijn vrienden.
"Nee. Dat is het niet. Ik moet huilen omdat niemand hier kwaad op me is. Terwijl iedereen best weet wat we gedaan hebben. Ik moet huilen omdat de woede die ik had weg is. De enige reden dat ik hier zit is dat ik dacht dat jullie allemaal monsters zouden zijn."

Ik heb hem een knuffel gegeven en ben weer gegaan. Met alle beste wil van de wereld kan ik niet boos zijn op hem. Ook al heeft hij mijn dood veroorzaakt. Misschien is dat wel het mooie van hier zijn. Alle angst en boosheid is weg. Mohammed en zijn vrienden wennen er wel aan, denk ik. Stiekem begin ik een heel klein beetje te geloven. Al is het maar in de goedheid van de mens. De goedheid die er is, onder alle rommel die het leven ons geeft.

Groet,
Tuvokki