Jongedame in negligé


De luchtvochtigheid was zo hoog dat zweten praktisch onmogelijk was en de temperatuur buiten zat weinig onder haar lichaamstemperatuur. Het was weekend, laat in de namiddag, ergens in de laatste dagen van juli. De wolken verzamelden zich in de lucht boven haar en sloten haar van de zon af. De eerste drop viel. Het was een grote onweersregen-drop, zo een die drop zegt wanneer hij op de grond komt. Die vijf vierkante centimeter grond nat maakt. En hij landde op haar arm. Drop, deed het water, en drupte langs haar zachte, gebruinde arm naar beneden. Reeds viel er nog een. En nog een. Totdat het wassende water niet meer in droppels te onderscheiden was en het als een warme waterdeken naar beneden kwam storten.

Binnen vijf minuten was zij doordrenkt met water. Het dropte van haar vingers af, van het puntje van haar neus, van haar voeten, van haar rug. De contouren van haar jonge, oogverblindende lichaam tekenden zich duidelijk af onder het dunne, drijfnatte jurkje dat ze droeg. Zij had het die dag nagelaten ondergoed aan te trekken. Het water droop onder de ligstoel naar beneden en maakte plasjes. De radio in de huiskamer van de buren speelde iets wat in de verte leek op een liedje van Wet Wet Wet, al was dat, door de hoeveelheid neerzijgende regen, niet goed te bepalen. De oorverdovende herrie van de moesson leek alles te overstemmen.

Ze was hooguit tweeëntwintig, blond, bloedmooi; mannen bij de vleet wachtten gewoonlijk in een rij, en ook ditmaal ontbrak de masculiene aandacht geenszins. Hij had binnen in de woonkamer, beschut tegen het noodweer, smachtend naar haar zitten kijken. Hij wilde haar, en wel nu. Bijna huppelend snelde hij naar buiten, en zij, begripsvol, hunkerend bijna, leek slechts te wachten tot hij haar zou penetreren, daar, toen, in de stromende regen. Met één ferme ruk trok hij haar nagenoeg niets meer verhullende negligeetje van haar af en enterde gewillig. De regen stroomde over zijn ontblote rug, borstkas, verwarmde hem op een vreemde wijze. Lieve woordjes, die haast niet door het water in de atmosfeer heen leken te komen, fluisterde hij haar toe. Een heftig spel van broeierige intimiteit speelde zich af, daar op de kunststof tuindivan, en almaar bleef het regenen.

Hij had haar genomen, lang, vaak, hard; alles. Haar lichaam, haar geest, haar ziel. De bijl in haar borstkas zakte er langzaam uit en viel kletterend in een plas op de grond. Het water kleurde rood door het inmiddels weer natte bloed dat aan de aks gekleefd had gezeten. Het water waste het bloed van haar lichaam weg en de gapende wond werd zichtbaar. Een weerzinwekkende grimas van pijn en ongeloof was van haar gezicht af te lezen. Ze had tot het moment dat de bijl haar lichaam raakte niets gemerkt. Met een gruwelijke hijg was ze overeind gekomen, voordat ze bruut op haar fijne neusje werd geslagen, voordat haar ogen met haast simplistische wreedheid werden uitgestoken, voordat zij met een laatste vuistslag voor de laatste maal neergezegen was op haar bordeauxrode plastic ligbed.

"Ja, die is vrij dood", zei Den Koninghe, zijn wijs- en middelvinger van haar keel afhalend.