Piramide

\"\"Het was een broeierige dag in laat september. Midden in het dichte bos zaten elf mensen met elkaar te praten. Sommige zaten op een omgevallen boomstronk, anderen op de grond. Eéntje had er een gitaar mee en begon, op verzoek, "Don't fear the reaper" te spelen. De rest neuriede de wijs of zong de tekst mee. Er was een kale man, duidelijk de leider van het stel, een enkele vrouw, een verzameling mannen van studentenleeftijd, wat anderen...

Ze hadden allemaal lang moeten reizen om te komen waar ze nu waren, maar ze hadden het er allemaal voor over gehad. Allemaal volgden zij de geklonken lokroep geruisloos en zonder tegenstribbelen, allemaal zijn zij op pad gegaan met één doel voor ogen.

Voorzichtig werd er een kampvuurtje gemaakt. De reis was lang, de magen leeg. Boven de boomtoppen steeg reeds een grijswitte rookpluim op, de halfbewolkte lucht in. Enkelen werden door de kale leider gesommeerd in het bos hout en ander brandbaar materiaal te zoeken om het vuur mee aan te wakkeren. Terwijl het tevens allen uit Noord-Holland komende drietal van manvolk vertrokken was, begon het al reeds te schemeren. De vrouw van het overgebleven stel begon spookverhalen te vertellen. De anderen luisterden geboeid, soms huiverend. Al snel volgden er meer anekdotes, verhalen, gedachten, allemaal heimelijke herinneringen aan wat zij samen meegemaakt hadden.

Terwijl verse repen vlees op takken geregen werden en op een geïmproviseerd braadspit boven het vuur hun sappen begonnen te verdampen, werd de drank tevoorschijn gehaald. Vele flessen wodka, rum, whisky, allemaal in veldflesjes aan de riem gehangen; enkelen hadden een krat bier meegesjouwd. De haarloze hopman had zelfs wat groens in een zakje, waar George Baker al vijfendertig jaar naar zoekt. Tevens werden er kaartspelen opgerakeld; al snel zat men in ploegjes van vier te hartenjagen en te pesten.

Wellicht mede door de van drank, drugs en vlees gevulde buikjes was er in no-time een gezellige stemming. Waren zij allen van heinde en verre gekomen met een vrij neutraal gemoed, al snel had men elkaar herontdekt. De Apeldoorner van het stel trachtte met de vrouw te flirten, de Eindhovenaar, de Zwijndrechter en de Woudenberger zaten stilzwijgend en goedkeurend met een biertje op de boomstam te luisteren naar de man uit Sittard, die boeiende verhalen over zijn held vertelde, alsmede klaagzangen op zijn financiële situatie.

De leider van dit hele stelletje, zonder haar, maar met charisma, stond plots op uit zijn tuinstoeltje en tuurde het bos in. Al snel ontwaarde men de drie houtzoekers uit het gewas. Behalve hout hadden zij een zeer turbulente gezichtsuitdrukking. "Snel," sommeerde de Alkmaarder, "Kom allemaal mee! Achter die bomen is iets wonderlijks!" Zij liepen, zo vlug hun benen hun dragen konden, met de drie de frontlinie in. Daar was inderdaad iets wonderbaarlijks. Een grote, kale vlakte, met een grote, hoewel niet zozeer piramidale, piramide van graszoden. Er bovenop torende een toren de lucht in.

Alle elf aanwezigen stonden zich te vergapen aan het ding. "Het lijkt wel de Euromast, zo hoog", zei de leider. "Meer de Domtoren", zei de Utrechter. "Maar wel met een hele grote hoop aarde eromheen!" merkte de Eindhovenaar op, waarna de Alkmaarder hem in de rede viel: "Klim erop, allen, klim die toren in, en zie voor jezelf wat het is, dat ons een turbulent gelaat heeft bezorgd. Volg mij."

Eén voor één beklommen zij de trap van de toren, die als een baarmoeder, als een darm, zijn weg slingerde naar boven. Bovenaan gekomen zag de kale voorman meteen waar men het over had gehad. In de verte zag hij Rotterdam. Rotterdam brandde. Heel Rotterdam was één grote vuurzee, zijn moederstad was niet meer. Hij begon spontaan te huilen. De Utrechter zag, dichter bij, Utrecht. Utrecht brandde ook. De Domtoren viel juist dat moment om. De Utrechter weende bitterlijk. "Kijk, dan haak ik af...", klonk er met een bevend fluisterstemmetje. "'k Heb mijn tranen onder 't klagen tot mijn spijze, dag en nacht", citeerde de Woudenberger David bitterlijk toen hij zag dat zijn dorpje zojuist een voltreffer kreeg. Overal om hen heen werden dorpen en steden met de grond gelijk gemaakt. Verdwaasd stonden de elf om zich heen te turen. Overal klapten bommen neer, stegen oorverdovend stille rookwolken boven de gemeenten op en vertroebelde de lucht van de hitte.

Een half uur later zitten de elf weer op hun oude plek.
"Dit is het dan, jongens", zegt Driek.
"Vaarwel, wrede wereld", mompelt Tijl.
"Laatste borreltje dan maar?"

Het idee van Priscilla wordt een warm hart toegedragen en kleine glaasjes worden volgeschonken met whisky en rum.
"Daar komt de onze al", merkt de in de hoogte turende Danny op. En terwijl de bom tuimelt, valt, door het luchtruim scheert en dreigend snel naderbij suist, heffen de elf columnisten hun glaasjes.

"Op ons! Op FOK!"

Nog geen seconde later vaporiseren de allerlaatste columnistenmeet, het dorpje in het bos en daarmee de voltallige FOK!columns-crew tegelijk met de rest van de wereldbevolking in het niets en begint de eeuwige, nucleaire winterstilte dan eindelijk ook bij de piramide van Austerlitz met één grote paddestoelwolk.

Austerlitz, september 2007