Het incident

Het was een donkere nacht. Olson James zat op de bank. Hij had wietthee gezet en nipte van het smerig smakende goedje. Zijn woonkamer was bijna donker. Hij was altijd op zijn hoede. De lichten waren uit, want hij wilde liever niet dat men zijn gewoontes aan zijn stroomgebruik kon aflezen. Het was zeker dat men hem in de gaten hield. Op random momenten zette hij de televisie aan, hij liet de lichten soms branden als hij niet thuis was en hij zat in het donker terwijl hij er gewoon was. Een computer had hij niet; zijn data zaten in zijn hoofd. Niemand kon er bij, en dat was wel veilig ook. De dingen die hij wist konden een regering laten vallen. Of erger.

Zijn ogen waren gewend aan het donker. De meeste dingen in zijn kleine woonkamer kon hij prima onderscheiden. De kleuren waren veranderd in grijstinten en contouren. Ze vertelden hem genoeg. Nu de thee zijn pupillen had vergroot, had hij het beste nachtzicht dat een mens zich maar kon wensen. Het was nooit moeilijk geweest om de weg te vinden in de spaarzaam ingerichte ruimte. Er stond een bank, een tafeltje en een tv op een kastje in de hoek. Achterin de woonkamer was een doorgang naar de keuken, met een deur naar de tuin. Die deur zat altijd op slot. Daar konden ze in elk geval niet naar binnen komen. Het enige licht dat de kamer verlichtte was dat van de tv en van het schijnsel van een lantaarnpaal even verderop in de straat. Het was de enige in de straat. Zijn wijk bracht te weinig belastinggeld op om goed verlicht te worden. Soms ging het buitenlicht bij de buren kort aan en weer uit. De rijke buurten barstten van de sfeervolle en goed geplaatste lantaarns. Daar mochten inbrekers geen kans krijgen natuurlijk.

Olson kon de straat over kijken. Vanuit zijn positie had hij goed zicht op wat er allemaal gebeurde. En hij schreef alles op. Zijn zicht werd niet beperkt door licht binnen. De betonnen woonkazernes aan de andere kant van de straat waren altijd al grijs geweest, maar in het donker vormden ze een deprimerende muur. Een scheidslijn tussen publiek en privé, met gordijnen voor de ramen. Hier en daar werd de muur onderbroken door een haveloze boom en halverwege de straat stond een bankje bij een kwartet aan vuilcontainers. Hij had nooit goed begrepen waarom dat bankje daar moest staan. Wie ging er nou uitrusten tussen de smerige containers? De kale lantaarnpaal maakte het plekje af, al was het licht vaak genoeg kapot. Er gebeurden dingen die zelfs het vale gemeentelicht niet konden verdragen. Een ideale plaats voor de jeugd uit de straat.

Ook nu zaten er wat opgeschoten knullen. Het mooie van dat tuig was dat ze prima samen konden leven. Of ze nu wit, zwart, geel of zandkleurig waren. Als het om vandalisme en klein crimineel gedrag ging, bestond er geen racisme. Langzaam reed er een patrouillewagen van de politie langs. Er werd gekeken over en weer. Olson noteerde de tijd en bijzonderheden van het incident.

"Zonder bewijs van het tegendeel kan ik er alleen maar vanuit gaan dat er iets gaande is." Zijn handschrift was kort en onregelmatig. Vaak had hij 's ochtends moeite alles terug te lezen. Hij vertrouwde op zijn hersenen. "Mijn vermoeden dat er iets gaande is in mijn straat wordt bevestigd door de gebeurtenissen die zich net voor me hebben afgespeeld." Op tv waren twee politici met elkaar in discussie. De thee werkte al lang niet meer op zijn lachspieren. Hij werd er langzaam en helder van. Naar de jongens op het bankje starend draaiden zijn gedachten 360 graden om zijn theorieën heen. Diep in gedachten verzonken analyseerde hij de mogelijkheden.

Toen ging het plotseling snel.

Olson zag het licht bij de buren flitsen. De politieauto reed weer voorbij. Toen de dienders de hoek om waren, kwamen de jongens in actie. Ze liepen regelrecht naar zijn woning toe. Voor Olson kon reageren hoorde hij de voordeur kraken. De hangjongeren drongen zijn woonkamer binnen. Olson wilde opstaan, maar zijn benen waren verlamd. De grootste van de knullen hield hem op de bank gedrukt. De anderen doorzochten zijn kamer en de keuken. Ze namen verschillende dingen mee.
"Niks belangrijks," wilde Olson zeggen, maar er kwam geen woord uit zijn mond.
De leider van het groepje schreeuwde aanwijzingen. Hij hield een ruwe, ijzeren staaf in zijn hand, waarmee hij ritmisch op de grond sloeg, alsof hij de tijd bij hield. Het ijzer was niet afgewerkt en sneed door zijn vlees. Zijn handen bloedden ervan.

"Tijd om te gaan!" riep de leider van het groepje. De jongeren verlieten de woning. Als laatste stond de jongen met de staaf tegenover Olson, alsof hij hem uitdaagde, waarschuwde. Na een korte blik draaide hij zich om en sloeg met een ferme klap de televisie aan stukken.
Miljoenen splinters vlogen in het rond van de klappende beeldbuis. Het regende stukjes vlijmscherp glas op Olson, die zich nog steeds niet kon bewegen. Angstig hield hij zich stil. De jongen draaide zich om van de vernielde tv. Hij zwaaide de staaf een keer in het rond en raakte met zijn tweede zwaai Olson vol op de slaap. Het licht ging uit en Olson bleef bloedend liggen.

In zijn ooghoek ziet Olson een licht knipperen. Hij ligt met zijn hoofd op tafel met in zijn hand een pen. Op het kladblok vóór hem staan wat onleesbare zinnen gekrabbeld. Olson scheurt het velletje van het blok en verscheurt het voor hij het weg gooit. Je kan immers niet voorzichtig genoeg zijn. Om de spinnenwebben uit zijn hoofd te verdrijven zet hij een kop wietthee. De kamer is donker. Van het hete, smerig smakende goedje nippend zit Olson op de bank. Hij ziet een groepje jongeren op het bankje bij de vuilcontainers zitten.
"Er is iets aan de hand in mijn straat," bedenkt hij zich. Als de thee bijna op is begint hij zijn observatie van de knullen onder de vale lantaarnpaal. Glimlachend laat hij zijn gedachten rollen. Er rijdt een politieauto door de straat.

Het buitenlicht bij de buren gaat aan en uit. Olson neemt een laatste slok van zijn thee. Hij weet wat er gaat gebeuren.