Een referendum als dooddoener





Column door Reya


Toen in juni 2005 de Europese Grondwet werd weggestemd, werd er – althans, in Nederland – veel gejuicht. Door tegenstanders, want zij zagen hun effectieve tegencampagne bekroond, maar ook door voorstanders, want het middel referendum had toch maar mooi haar werk gedaan. Maar…wat toen? Het ‘nee’ van de Nederlandse bevolking bleek voor vele interpretaties vatbaar; sommigen vonden dat het ‘nee’ moest worden geïnterpreteerd als de wens tot een radicale koerswijziging in Europa, anderen dacht dat het vooral de ‘grondwettelijke’ elementen waren die een steen des aanstoots vormden. Na lang bezinnen, aftasten en uiteindelijk onderhandelen heeft de nieuwe regering nu een nieuw compromis in Europa weten te bereiken; en wel één die goed zou inspelen op de Nederlandse bezwaren jegens de EU. Frans Timmermans, de staatssecretaris voor Europese Zaken, zag hierin zelfs een reden om alweer een referendum te houden: wat heeft de regering tenslotte – met dit ‘perfecte’ compromis – nog van de kiezer te vrezen?

Het antwoord is simpel: de regering heeft een nieuw negatief antwoord te vrezen van de kiezer, en een dergelijke uitslag zou de regering met een bijzonder groot probleem opzadelen. Niet alleen zou daarmee de bereidheid van de Europese partners tot heronderhandelen bijzonder klein worden, ook staat de regering dan wederom voor de vraag wat de kiezers dan eigenlijk wel met Europa willen. Dat ligt niet zozeer aan het onvermogen van de huidige (of de vorige regering), maar meer aan een gebrek dat een referendum onvermijdelijk met zich meedraagt. Tenslotte, wanneer kiezers ‘ja’ zeggen tegen een voorstel, is er geen vuiltje aan de lucht, maar wanneer kiezers ‘nee’ zeggen, ontstaat er de vraag waarom. Willen de kiezers er niets mee te maken hebben? Willen ze dat er helemaal niets veranderd wordt? Is er een specifiek punt dat gewijzigd dient te worden? Is er een koerswijziging nodig, en zoja, welke? Het kan zelfs zo zijn dat geen enkele optie de steun van de bevolking krijgt. Dit zijn allemaal vragen die met de uitslag van een referendum onbeantwoord blijven. Het antwoord moet dan van de politiek komen, terwijl de bevolking juist iets gevraagd; hierdoor zou het zomaar zo kunnen zijn dat een nieuw voorstel vanuit de politiek weer wordt weggestemd, een gevaar dat ook voor het nieuwe Grondwetsvoorstel dreigt.

Dit is niet het enige zwakke punt aan referenda. Een referendum gaat vaak over een concreet voorstel: dit heeft als voordeel dat men expliciet dit voorstel kan goed – of afkeuren. Het nadeel eraan is echter dat, zeker wanneer er rondom het referendum campagne wordt gevoerd, bijzaken of zelfs compleet irrelevante zaken een rol kunnen gaan spelen bij de keuze. Zo kan de uitslag van een referendum een sterk vertekend beeld geven van hoe de bevolking werkelijk denkt over het betreffende onderwerp. Daarnaast is lang niet de hele bevolking echt geïnteresseerd of geïnformeerd over het betreffende onderwerp; in een specifiek onderwerp zijn meestal vooral fanatieke voor- en tegenstanders geïnteresseerd, en zij hebben er ook het meeste baat bij om campagne te voeren. Gevolg is dat het merendeel van de aangereikte informatie over het onderwerp sterk gekleurd is, en de uitslag kan gaan afhangen van welke groep het slimst campagne voert, of zelfs welke groep het hoogste budget heeft. Dat heeft allemaal nog maar weinig te maken met een inhoudelijk oordeel.

Dan is er nog een politiek-bestuurlijk argument. De Tweede Kamer heeft een mandaat om namens de bevolking te beslissen over wetgeving en algemeen regeringsbeleid. Daar zit een zekere gedachte achter: de Kamerleden worden geacht wel geïnformeerd te zijn op tal van zaken, en de wens van kiezers beter te kunnen vertalen in abstracte wetgeving, en ook beter te kunnen toetsen aan wat haalbaar is. Zodra zaken door middel van referenda worden beslist, kalft niet alleen de positie van de Kamer af, ook mist er dan de afweging met andere criteria als politieke haalbaarheid en effectiviteit. Daarnaast geeft een referendum blijk van een laffe houding ten opzichte van kiezers; de Kamer – nota bene aangesteld om namens de kiezer beleid te voeren – speelt de bal weer doodleuk terug naar diezelfde kiezer. De Kamer ontkent daarmee het principiële politieke debat dat zij zelf moet voeren; en weigert eigenlijk überhaupt een duidelijke mening neer te zetten – men is voor een bepaald voorstel, totdat de kiezer anders oordeelt, dan opeens niet meer. Er zijn talloze andere manieren om kiezers te betrekken bij je beleidsvoering, zonder dat je daarmee aan je eigen positie voorbijgaat.

Waar referenda het middel lijken om de kiezer een stem te geven, blijkt het een nadere lakmoesproef niet te doorstaan. Uitslagen van referenda zijn onhelder, voor meerdere interpretaties vatbaar, vaak vertekend, en kunnen politieke besluitvorming stroperig of zelfs bijna onmogelijk maken. Een nieuw referendum over het Europese compromis is dan, hoe vanzelfsprekend het ook mag lijken, geen verstandig idee. Het zou enkel een politieke dooddoener zijn.