De nazi in uniform, de toiletborstel en de pot pindakaas




Column door superworm
Deutsche Schützstaffelrundfunk, zeven uur. Het is acht december. Nieuws: Japan valt kapitalistisch Amerika aan. Nieuws: Joodse opstand Kiev kop in gedrukt. Nieuws: Duitse legers rukken op tot honderd kilometer van Stalingrad. Onze Führer weer in Berchtesgarten na twee maanden afwezigheid. Weer: Bewolkt, vier tot acht graden, kans op sneeuwval. We vervolgen met een herhaling van de special van gisteravond over het nut van censuur gevolgd door deel drie van de vierdelige documentaire over de negatieve invloed van zwarte muziek. Daarna uitgebreid nieuws... - ...En dan nu het derde deel van de herhaling van gisteravond in de vierdelige documentaire over de negatieve invloed van zwarte muziek. Bolsjewisten en joden hebben lang ongezien in vrijwel alle medi- kgg... kgggg...
KLIK.

Het is vier over zeven. Ik ga op de rand van mijn bed zitten, wrijf eens goed in mijn ogen, onderdruk de drang weer te gaan liggen, gaap, en trek mijn smetteloze zwarte broek aan. Een bruin overhemd, mijn bruine overjasje, een zwarte stropdas. Ik pin mijn speldjes op mijn jasje en op mijn stropdas, doe mijn riem om, de obligatoire armband, en ga weer op de rand van mijn bed zitten om vervolgens mijn laarzen aan te trekken.
Het is veertien over zeven. Ik heb me geschoren en maak nu een boterham klaar. Vanwege de rantsoenering op kaas, worst (behalve heel slechte worst), ham en zoetigheden, smeer ik er voor de achtendertigste dag op rij pindakaas op. Dat wordt naar mijn weten, hetgeen gebaseerd is op het etiket op het potje, gefabriceerd in de Filippijnen, en dat is nog steeds een Amerikaanse kolonie. Het is een vreemde wereld.
Het is zevenentwintig over zeven. Ik rook mijn ochtendsigaret en heb drie boterhammen achter de kiezen. Ik heb er zes in het bruine zakje gestopt waarin het brood verpakt zat, en het pakketje met een stukje touw dichtgeknoopt. Mijn thermosfles ersatzkoffie heb ik in de riem van mijn broek gehangen, en met gepaste tred marcheer ik richting hoofdkwartier. De eerste maanden van mijn arbeidsperiode in het hoofdkwartier líép ik, maar mij werd verteld dat dat niet gepast was. Ik hoorde te marcheren, dus ik marcheer. Het is een vreemde wereld. Ik kom om exact kwart voor acht aan bij het HK met precies tien minuten over om een sigaret te roken, een kopje koffie te drinken en mijn werkspullen op te zoeken.
Ik hoor mij om vijf voor acht te melden bij mijn groepsleider: Hans. Hans heeft de leiding over de schoonmaakploeg in alle Schützstaffelgerelateerde gebouwen in Frankfurt am Main, en dat vindt hij heel wat. Hij is denk ik de loyaalste partijgenoot die me op dit moment te binnen schiet. Hans valt onder direct bevel van Friedrich Hessenbach, die de leiding heeft over alle sanitaire diensten in alle SS-gebouwen in alle westelijke delen van het rijk. En ook dat vindt Hans heel wat. Door zijn bevoorrechte positie weet hij altijd wel weer ergens échte koffie te krijgen, en échte kaas, die hij dan altijd met een zeer triomfantelijke blik in de kantine zit te verorberen.
Soms zeg ik: "Zijn wij Duitsers niet allen Übermenschen?"
Maar dan zegt Hans altijd "We zijn weliswaar Übermenschen, maar ik ben über jou gesteld, dus dat maakt me op een of andere manier tot een Überübermensch, en daarom heb ik kaas op mijn boterham en jij niet." Hans is een vreemde man.
Om vijf voor acht klop ik op de deur van Hans. Op de deur staat in gotische letters de tekst 'Vollzeitlokalschützstaffelhauptquartierreinigungsgruppenführer', hetgeen niet tot me door wilde dringen tot ik een keer drie minuten eerder opstond om de tijd te hebben om het tot me door te laten dringen, waarna het tot me doordrong. Ik vraag me alleen wel af waarom iemand drie minuten naar een opschrift op een deur moet kijken voordat hij begrijpt wat erop staat, terwijl ik altijd heb geleerd dat zoiets nu juist op een deur staat om in een oogopslag te weten met wie je te maken hebt op het moment dat je de deur opendoet. Het is een vreemde wereld.
Hans zegt in zijn accentloze Duits met een geluidssterkte waarbij niet alleen de persoon achter de deur te horen krijgt wat hij zegt, maar ook de personen verderop in de gang, en waarschijnlijk ook de sprinklerinstallatie drie verdiepingen hoger, als die oren zou hebben: "REIN!"
Ik open de deur en Hans zegt: "Ah, ben jij het. Vandaag mag je de toiletten gaan schoonmaken. Ik wil ze zo schoon hebben dat onze eigen Führer nog verdomde trots zou zijn als hij de kans kreeg de boel eens flink onder te kakken."
Hans zegt altijd wat ik moet doen, en daarna vertelt hij hoe schoon het moet worden aan de hand van de hoogte van de rang van de partijbons die hij noemt, en de taak
die die persoon vervolgens zou moeten uitvoeren in het schoongemaakte deel als die daar de mogelijkheid toe zou hebben. Dit is een lange zin die ik nu zal illustreren met een voorbeeld. Stel dat Hans had gezegd: "Ik wil dat de toiletten dermate schoon zijn dat ik er met trots een blik over zou kunnen werpen." Dan zou ik gewoon een emmer water over de vloer gooien, en voilà. Als Hitler er zou moeten kunnen schijten echter, moeten de kleinste stukjes aangekoekte kak met een spateltje verwijderd worden, moet het onkruid tussen de tegels gewied en het plafond opnieuw gewit. De laatste twee zijn figuurlijke voorbeelden om te laten zien hoe schoon het moet zijn. Er zit eigenlijk geen onkruid tussen de tegels, want alle toiletten bevinden zich bovenop tenminste één etage of vijftig centimeter gewapend beton. Je bent wel een heel slechte schoonmaker als je dan alsnog onkruid weet te kweken in de diverse schijthuizen die dit hoofdkwartier rijk is.
De toiletten zijn schoon. Ik ben de hele dag bezig geweest, maar de toiletten zijn schoon. Ik heb ze eerst zorgvuldig geschrobd, toen heb ik giftig en zeer smerig ruikend schoonmaakgas gespoten, dat een uur laten inweken, toen alles weer geschrobd en de hele zaak in de was gezet. De plees reflecteren je spiegelbeeld beter dan een spiegel. De vloeren weerkaatsen perfectie. De wanden ademen citroen. Op de verchroomde deurklinken zit niet eens een vingerafdruk. Voldaan en hondsmoe trek ik de deur achter mij dicht en loop ik naar het kantoor van Hans. Dat is drie trappen op vanaf de kelder - ik werkte namelijk van boven naar onder - en dan de tweede gang links, vijfde deur rechts. De gangen zijn lichtgroen en hebben om de zoveel meter een kitscherig gekruld lampje. Het is geen verkeerde vent hoor, Hans. Soms denk ik alleen: "Wat maakt het nu uit of de toiletten zo schoon zijn als vandaag, of iets minder?" Ik word er namelijk wel op afgerekend. Hans doet elke dag een uitgebreide inspectie, omdat het nu eenmaal zijn verantw... KLABAM!

Hans is dood, zesendertig soldaten zijn dood, vier burgers, vijf officieren. Het gebouw brandt, de naastgelegen gebouwen branden, de straat brandt. Overal ligt puin, sommig puin brandt nog. Ik slenter wat over straat en bekijk de brandweerwagens. Zelf heb ik een paar schrammen, en zitten er schroeiplekken in mijn uniform, maar verder niets. Mijn oog valt op een bordje. Niet zomaar een bordje. Het deurbordje van Hans. 'Vollzeitlokalschützstaffelhauptquartierreinigungsgruppenführer' staat er nog precies op. Het is niet eens gekreukt. Geen deuk. Alsof de persoonlijkheid van Hans in het bordje voortleeft. Ik pak het bordje op, kijk nog even verward om me heen, vraag me af wat het nut van mijn arbeid nu geweest is, en loop naar huis. Over een maand of drie is de schade hersteld, zit er een nieuwe Hans triomfantelijk zijn echte koffie te drinken en begint het hele circus weer opnieuw. Het is een vreemde wereld.