Doodsverwensing

Zonder iets te zeggen opende u de deur voor uw kleinzoon. Terwijl ik mijn jas ophing was u al naar de woonkamer gelopen en weer aan de eettafel gaan zitten.
"Beste jongen, pak gerust wat te drinken voor jezelf. Ik hoef niks", zei u gelaten.
Ik ging zwijgend tegenover u aan de eettafel zitten. Met in mijn ene hand een warme kop thee en in de andere hand uw ijskoude hand. De wandklok in de woonmaker was al niet veel spraakzamer.
"De wijzers van mijn wandklok staan stil. Mijn tijd zal spoedig komen op een moment dat God dat wil", zei u met een geleende glimlach nadat u zag dat mijn ogen keken in de richting van de stilstaande klok die achter u hing.
"Ik vergeet veel maar helaas niet dat mijn lichaam net zoals de klok achter me geen heel uur meer gaat slaan."

Ik zocht naar troostende woorden. Tevergeefs. De dokter had gezegd dat het voor mijn oma nooit meer lente zou worden. De herfst in uw hoofd was overgegaan in een oorlogswinter in uw lichaam. U had de Tweede Wereldoorlog meegemaakt en wist was doorzetten was. Verzet had echter nu geen zin. U vocht tegen een onzichtbare vijand. Een vijand die was geïnfiltreerd overal in uw lichaam. U vocht een oorlog die u nooit kon winnen. Geallieerden zwaaiden al met de witte vlag. Wat valt er dan nog te zeggen? Zwijgend aan de eettafel met onze beide ogen vochtig en rood, doodden we dapper de tijd totdat de tergend trage tijd u doodt. De kou van uw hand trok nu ook door mijn handen heen. Hand in hand met de dood. Een dood op bestelling met het tijdstip van bezorging onbekend. Een vaste bezorgtijd in de vorm van euthanasie was voor mijn oma onbespreekbaar.
"Alleen God mag de tijd stilzetten", was uw standpunt.

"Ik ben moe, ik wil even liggen", verzocht u me.
Hoe lang we aan de eettafel hebben gezeten weet ik niet. De tijd stond immers stil. Ik trok mijn jas aan. U was ook naar de hal gekomen.
"Heb je geen sjaal bij je?", zei u zorgzaam terwijl u een keurig opgevouwen zelfgebreide sjaal van de hoedenplak haalde .
"Beste jongen, jij moet nog langer mee dan deze winter", zei u en u hing de sjaal om mijn blote nek.
Dat het buiten maar geen winter wilde worden, hield ik voor me.
"Lieve jongen", zei u weer zachtjes tegen mij vlak voor mijn vertrek naar huis.
"Wil je iets voor mij aan God vragen want bij mij geeft Hij maar niet thuis", vroeg u me met lichte wanhoop nog voordat ik de buitendeur openende. "Ik heb God al een paar keer tevergeefs gevraagd om me niet meer wakker te maken. Wil jij het Hem ook vragen?"
Ik schrok van uw verzoek maar knikte ja nadat ik het verlangen naar de dood in uw ogen zag.
Uw verzoek klonk vurig en oprecht en daarom had ik het u toegezegd. Geraakt door uw doodsverwensing fietste ik door de warme winter met wollen sjaal op huis aan.
"Hoe praat ik met God?", vroeg ik me af. "Kennen we elkaar? Zou ik me eerst netjes voor moeten stellen?"

De volgende morgen schrok ik wakker. Mijn kussen nog nat, mijn ogen nog rood.
Ik wierp een blik op mijn tikkende klok. Niemand belt op dit tijdstip, niemand anders dan de dood. Zaterdagmorgen 8:37. Ik liep richting de telefoon en mijn vermoeden bleek juist. Na de verbinding verbroken te hebben, realiseerde ik me dat ik mijn oma had doodgewenst. Ik pakte de sjaal van mijn kapstok en hing hem om mijn blote bovenlijf.
"Goed zo beste jongen, jij moet nog langer mee dan deze winter", hoorde ik u dankbaar zeggen. Verschrikt bleef ik staan. In de verte hoorde ik u nog zachtjes zeggen: "Jouw klok heeft nog heel wat uren te slaan."