Ochtendnormen

Verbaasd draai ik mij om en kijk in het gezicht van een ietwat zwaarlijvige man op middelbare leeftijd. Hij is voorzien van een dikke, doch smalle snor die het net niet redt om de buitenproportioneel kleine bovenlip groter te doen lijken. Ook het camoufleren van zijn glimmende schedel door een zorgvuldig gekweekte lok daar horizontaal overheen te kammen, is hem deze morgen niet goed gelukt.

'Sorry? We lopen hier volgens mij gewoon buiten op straat. Het is niet verboden om op straat te roken.' De nu rood aangelopen man balt zijn vuisten tot de knokkels wit zien, ontspant dan zijn handen weer en zegt:'Roken is erg ongezond. Weet u wel welke vreselijke ziektes..' 'Meneer, ik weet niet waar u naartoe wilt, maar ik ben niet van plan om mijn sigaret uit te maken. We lopen búiten.'
Ik draai mij om en vervolg licht geïrriteerd mijn weg richting het station. Niets geeft in geval irritatie zoveel rust als een diepe inhalatie van tabaksrook. En zeker als die rook uit een perfect gedraaide driekwart komt. Ik voel de rook mijn adrenaline verdrijven en blaas uit. 'Belachelijk! Die denkt zeker dat de hele wereld van hem is!' roept de mislukte buschauffeur mij na. Ik besluit hem te negeren en nog een dosis rust tot mij te nemen. Als ik weer uitblaas, hoor ik hem zijn pas versnellen. Hij blijft vlak achter mij lopen. Ik blaas weer uit en word in de rug getroffen door weer zo'n hoestkanonnade.
'Asociaal! Ik heb recht op een rookvrije omgeving! Ik betaal me scheel aan premie voor ziektekostenverzekering en die asocialen roken er maar op los!' Nu stop ik met lopen. De voetstappen van de man achter mij stoppen ook. Ik draai me om, kijk de man tot in het midden van zijn nutteloze brein aan met een blik die weinig goeds belooft. Een fractie van een seconde lijkt het alsof deze belediging van het menselijk intelect weer tekeer wil gaan, maar hij bedenkt zich optijd en doet zelfs een stap terug.
'Luister. Het is vandaag een erg mooie dag. De zon schijnt, het is een lekkere temperatuur en de meeste mensen zijn op weg naar hun werk. Ik heb de gewoonte om op weg naar mijn werk in alle rust mijn eerste peuk te roken. U bent niet verplicht om in de door mij uitgeademde rook te lopen. Sterker nog: ik heb betááld voor deze rook en ik vind het erg brutaal van u om deze rook zonder mijn toestemming in te ademen. Nu zal ik daar geen punt van maken, maar het u vergeven. Doet u mij nu verder een lol en loop vanaf nu voor mij uit zodat wij allebei van deze mooie ochtend kunnen genieten en ons niet verder hoeven storen aan het gebrek aan IQ en manieren van mijn medemens.'
De man staat mij met een lege blik aan te staren. Even ben ik bang dat hij gaat kwijlen, maar naar een paar seconden komt hij toch in beweging. Hij loopt, naar de grond kijkend langs mij en vervolgt zijn weg.

Eenmaal op het perron aangekomen, blijken de almachtige NS mij genadig en is de trein precies op tijd. Ik stap in, neem plaats tegenover twee lege stoelen en verdiep mij geheel ontspannen in de laatste bladzijden van Stephen King's Dark Tower.

Vanuit mijn ooghoek zie ik dat tegenover mij iemand komt zitten. Ik kijk op en zie dat het de nicofoob is. Hij kijkt naar buiten en ik besluit hem te negeren en verder te lezen. Zodra de trein zich in beweging zet, trekt de nicofoob zijn schoenen uit en legt zijn in dikke grijze sokken (waarvan één voorzien van gat) gestoken voeten op de plaats naast mij. Een geur die nog het meest lijkt op die van natte, warme rottende knoflook treft mij frontaal in de maag. Ik kijk op uit mijn boek en zie de man nog steeds naar buiten kijken.

Ik ben tolerant. Ik ben netjes. Ik ben sociaal. Ik ben vriendelijk.

Hij doet nu twee dopjes in zijn oren en wroet wat in de binnenzak van zijn versleten Piet Kerkhof sportjasje waarna de immer glimlachende woonwagenbewoner de coupé vervult met zijn obscene interpretatie van muziek. Onder het genot van “met jou naar de regenbooooooog” probeer ik in mijn boek weg te vluchten. Het lukt niet. Dit is gewoon té erg. Maar ik ga er niets van zeggen.
Ik ben niet zoals deze nicofoob en ik laat mij niet wegjagen. Ik blijf zitten en staar naar de bladzijden.

Ik ben tolerant. Ik ben netjes. Ik ben sociaal. Ik ben vriendelijk.

Enkele minuten later komt de trein aan op “Utrecht Centraal eindpunt van deze trein”. Ik sta vooraan bij de deur en begin ruim voordat de trein helemaal stil staat al op de knop te drukken die mij gaat verlossen uit deze gele hel. Ik snak naar een nieuwe driekwart. Ik MOET een nieuwe driekwart.
De trein stopt. Ik pers mij tussen de openschuivende deuren door, loop zo snel ik kan naar de rookpaal, draai een slordige driekwart en steek deze met licht trillende handen op. De vleespet komt langs, kijkt mij minachtend aan en doet 'tsss'.

Ik ben tolerant. Ik ben netjes. Ik ben sociaal. Ik ben vriendelijk. Ik ben behulpzaam.

Ik duw de nicofoob tussen de dichtschuivende deuren door van de intercity naar Groningen.