Midwinter

"Frieda, doen!! Stop Nu Met Praten! Met Huilen! Ga-aan-het-werk! Die beesten lopen mak achter je aan, waar wacht je op! Totdat ze zichzelf gaan slachten? GA NU NAAR BUITEN!!"
Frieda rende door de keuken en gooide de deur net snel genoeg achter zich dicht zodat de vliegende schaal krakend tegen de binnenkant aan scherven sloeg en de rest van het gekrijs van haar moeder van onderwerp veranderde. "Ja mooi, ze heeft hem toch echt zelf gegooid, mij daar ook nog de schuld van geven" dacht ze. Boze tranen lieten kleine kuiltjes achter in de verse sneeuw tussen driftige stampvoeten. Dat het niet eerlijk was, dat het altijd weer zo harteloos was, dat het gewoon tegen alles wat goed was inging, maar wat heb je daar allemaal aan als je toch al zeker weet dat het enige antwoord dat je krijgt door de lucht vliegt of schreeuwend met een stok op je af rent.
Ze haatte de kou en de wind. Ze haatte de joel. Ze haatte haar moeder, haar vader, haar dorp dat straks twee weken lang laveloos gierend en vechtend overelkaar zou rollen, de idioten die ze sinds kort van zich af moest slaan en het opruimen van de smerigheid die achterbleef als iedereen zich klemgevroten had. En natuurlijk had ze geen keuze, als ze niet terugkwam met vlees voor de gasten zou haar vader haar waarschijnlijk voorgoed kreupel slaan, stinkend naar ranzige mede en alle vijftien woorden schreeuwend die hij dan nog kon onthouden. Oh nee, zestien sinds hij zijn pul in een dronken lachbui een naam had gegeven omdat Frieda Uden Uden had genoemd. Nooit had ze het verschil duidelijk kunnen maken tussen een dier dat je kent en je lief vindt en een stoofpot, voor haar ouders was dat hetzelfde. Ze wisten niet beter of ze had Uden grootgebracht om te kunnen slachten, waarom zou je anders een jong kreupel beest uit het bos meenemen en verzorgen.
Ze stond stil bij het hek, trok haar gezicht in de kou nog strakker en liep door de wei naar de stallen. Uden lag op het stro en keek nieuwsgierig op toen ze binnenkwam. Hij ging staan, snuffelde aan haar haar en duwde met de zijkant van zijn kop zachtjes tegen haar wang. "Dat doet een kom soep nou niet" dacht Frieda, maar haar ouders deden dat natuurlijk ook niet. Misschien dat haar vader het -als ze er over zou beginnen- vanaf dat moment grijnzend met zijn pul zou doen. Ze sloeg haar arm om hem heen, er trok van binnen iets aan haar keel. Uden gaf haar een paar likjes.
Ze draaide zich pijlsnel om toen er wild aan de deur getrokken werd en er uit de wind een vloekende berg huiden binnenkwam met een laag sneeuw erop. Tussen een spleet aan de bovenkant zag Frieda een paar ogen die haar dachten te herkennen. "Ben-jij-Anne?" vroeg de berg. "Nee, ik ben Frieda. Anne is al drie jaar dood." De berg ging zitten. "Oh ja, das waar ook. Jammer. Was een leuk kind maar ja, zo gaat dat. Je oom is ook dood." Er kwam een luide boer uit de berg die duidelijk maakte dat de huiden niet het enige was waarmee haar tante zich warmgehouden had.
"Wat doe je hier?" vroeg de berg nors. Frieda zei niets. De klank van haar tante's stem leek sprekend op die van haar vader. De ogen werden net zo vals en er klonk een zacht gekakel terwijl de berg een beetje schudde. "Je durft niet he? Ik dacht al toen ik aan kwam lopen, krijg ik niets te vreten hier met de wende, het hakblok is droog en de muur is kaal, maar je moet nog aan de slacht beginnen!"
Frieda ging tussen Uden en haar tante staan wat de berg alleen maar vrolijker maakte. Haar tante stond lachend op en waggelde naar de hoek van de stal waar het gereedschap hing, mompelend over dat het zo gedaan was en dat ze wel met die onzin op zou houden als ze de geur van gebraden vlees rook en een kom onder haar neus kreeg.

Een dikke week later was de drank bijna op en werd het bezoek aanspreekbaar. Frieda stond in een hoek van de keuken deeg te kneden terwijl de rest van de mensen pipsjes rond de tafel zat. "Het wordt een goed oogstjaar" zei haar vader zachtjes en langzaam tegen zijn pul. Frieda keek uit haar ooghoeken naar de tafel. Iedereen zat er moe maar voldaan bij. "We hebben meer dan genoeg reuzel voor de hele winter, we hebben het joelblok nog nooit zo vol gehad, nog nooit zoveel as om over de akkers te strooien. We kunnen de stallen volhangen met gedroogd vlees, we hebben bont om het warm te houden en jullie zijn ook niets te kort gekomen!" Er werd instemmend vrolijk gebromd, er gingen pullen wiebelend de lucht in. "Ik ben blij dat jullie gekomen zijn, dat jullie gezond zijn. Ik geef het laatste vlees en het laatste bier aan de gasten die er niet zijn". Weer gingen de pullen omhoog, maar nu stil, eerbiedig.
Haar vader stond langzaam op en liep wankel naar een hoek van de keuken waar de aangeklede pop van stro zat die vrouw Holda moest voorstellen. Was het Frieda's verbeelding of was ze dit jaar een stuk dikker? En terwijl haar vader de joeloffers bij vrouw Holda neerzette moest ze denken aan haar tante, die zo gelijk gekregen had. Het was inderdaad zo gedaan en toen ze eenmaal de geur van gebraden vlees rook en een kom kreeg toegeschoven was ze alleen nog maar vrolijk. Ze had zelfs een beetje teveel mede gedronken, tot blije verbazing van haar ouders. En haar vader.. Gek, het leek wel alsof hij ergens door ontroerd was toen hij terug liep naar de tafel..