De cirkel in vogelvlucht

De leegte heerst. Het immense heelal is bij benadering leeg en de Aarde is een stipje in een schier oneindige wereld, een zandkorreltje in een lege woestenij, een druppeltje zonder bui van betekenis in de buurt. Als ik eeuwen de tijd zou hebben gehad om te kijken en me daarbij het perspectief van een hoogvlieger aan kon meten, zou de mensheid mij voorkomen als een mierennest dat in Afrika ontstond en dat zich na enige tijd razendsnel verspreidde over de Aarde, waarbij de mieren steeds actiever en ijveriger de rest van de nog onontgonnen ruimte trachtten te bezetten met hun nijdiger wordende aanwezigheid.

Maar nu ik (denkbeeldig) in het internationale ruimtestation ISS zweef en naar de Aarde kijk, dan vallen al die blijken van noeste menselijke activiteit en dominerende aanwezigheid weg tegen de achtergrond van bergketens, hoog- en laagvlakten, rivieren, meren en zeeën. Wat is de Aarde nog leeg! De mensheid is op driehonderd kilometer hoogte geen gegeven meer maar een onherkenbare massa die schittert in afwezigheid. De steden die je op die hoogte ziet liggen zijn grijze vlekjes die als kleine oneffenheden van het schitterende palet van het overheersende landschap te zien zijn. Ze komen pas tot wording door verder in te zoomen, door het perspectief te vernauwen.

Het is fascinerend te zien dat een vergroting van de menselijke maten in twintig stappen van tien en verkleining ervan in evenveel stappen van tien hetzelfde resultaat tot gevolg hebben: een lege oneindigheid, een niet meer te bevatten wereld. Zo wordt duidelijk dat de mens zich in het midden bevindt van het oneindig kleine en het oneindig grote, slechts gegeven is tussen het diepste dal en de hoogste berg van gigantisch bereik. En zoals het met de ruimte is gesteld, zo is het ook met de tijd. In het licht van de eeuwigheid stelt een mensenleven niets voor. Maar ook in het diepe ongekende van een miljoenste seconde is een mensenleven iets futiels, een onwaarneembaar verwijderd iets, dat nauwelijks iets van doen heeft met de in die fractie van een seconde geldende werkelijkheid.

Ik ben ervan overtuigd dat de werkelijkheid het best omschreven kan worden als een cirkel, al blijft het een metafoor. De oneindig zich uitstrekkende dimensies van tijd en ruimte buigen zich om in het veld van contradicties en paradoxen. Daaromheen worden zij en alle andere dimensies verzoend. De cirkel smeedt de kleinste eenheid aaneen met de grootste hoedanigheid. In die cirkel zijn we niet meer dan de waarde van een enkele coördinaat, een bijna abstract te noemen punt.

Verder analyserend: de opheffing (in de tweeledige zin van verdwijning én verheffing) van tegendelen vind je op tal van gebieden, zoals het zintuiglijke. Het felste licht is zo overweldigend dat je alleen nog maar zwart voor je ogen ziet. De stilste stilte wordt op gelijke wijze ervaren als een oorverdovend lawaai. De grootste herrie doorbreekt de hoorgrens en maakt je doof. De pijnlijkste pijn benadert de gevoelloosheid. En wat heel erg lekker is, is niet zelden het smerigste vies. Een penetrante geur waarvan je walgt hoeft maar een ietsje te wijzigen in samenstelling of het wordt de zoete zwoelheid van een ontwapenend parfum. Zo sluiten alle waarnemingen in hun uitersten op elkaar aan.

Doordenkend: alles balanceert op de strakgespannen draad van het mogelijke wat werkelijk is geworden. Links is de onpeilbare afgrond van mogelijkheden die verloren zijn gegaan en rechts doemt een ijzingwekkend steile berg op van onmogelijk te bereiken idealen. Links en rechts komen in die draad samen zoals verleden en toekomst samenvallen in het heden. Het mogelijke verenigt zich met het onmogelijke zoals een slang die zichzelf in de staart bijt, de schorpioen die zichzelf steekt, het oog dat zichzelf ziet.

Doorziend: het mooie is zo verheven dat het afgrijselijk schoon en prachtig lelijk is en onverzettelijk zichzelf blijft. Al het overtuigende is in feite van een overrompelende schoonheid. Maar als de twijfel totaal is, is hij net zo sterk als de zekerheid. In de complete ontreddering wordt duidelijk hoe vitaal de levenskracht is, hoe gewild de ademteug, hoe dapper de hartenklop die niet versaagt. Maar in de volledige verzadiging van het bestaan is het gevoel van het einde en de dood nabij, omdat er niets meer te willen is en alles is gedaan. Het behoefteloze leven is zo licht als een veer en daardoor toch loodzwaar.

Dit betoog betreffende het samenvallen van tegendelen is in een of andere vorm al talloze keren gehouden. De opheffing van tegendelen is een gedachte die verre van nieuw is en reeds door de filosoof Cusanus uit de vijftiende eeuw nader werd uitgewerkt. Het is de grondslag van het zogenaamd dialectische denken dat lange tijd bepalend is geweest binnen de gedachtewereld van de filosofie. Ik haal het in deze column weer eens aan omdat ik het een prachtig instrument vind om te leren relativeren, een activiteit die ik vaak mis bij anderen, met name mensen die de macht en mogelijkheid bezitten om iets wezenlijks aan de samenleving te veranderen. Ik denk dat ze met een les dialectisch denken zouden moeten beginnen voordat ze hoog van de toren blazend de verandering en vernieuwing en verlossing verkondigen.

Aan de oppervlakte is alles misschien grijs en grauw en hopeloos. Maar het magnetische veld van dieper waarnemen trekt het grijze uiteen in wit en zwart, in helder en duister, in aan en uit, in leven en dood. Het klaart het denken op en geeft een dieper inzicht. En vooral uitzicht dat verder reikt dan een neus lang is.